Dankwoord

Majesteit, Koninklijke Hoogheden, Excellenties, leden van het bestuur van de Stichting Praemium Erasmianum,

Ik aanvaard deze onderscheiding met dankbaarheid en een niet geringe verwondering. Het is een eer om hier te zijn en tot u te spreken. Ik wil het bestuur en het Nederlandse volk bedanken voor dit opwindende ogenblik. U kunt zich wellicht wel voorstellen dat ik enige tijd heb nagedacht over hoe dit zo is gekomen en wat ertoe geleid heeft dat ik voor deze onderscheiding ben uitgekozen, en over de vraag of ik die verdien, en over wat dit alles betekent. Gedurende de afgelopen jaren heb ik me intensief bezig gehouden met de nog knellende punten van vrije wil en verantwoordelijkheid, maar in de voetsporen tredend van andere filosofen heb ik me vooral geconcentreerd op de gronden van het verantwoordelijk houden van andere mensen voor het kwaad dat ze doen, niet het goede. Ik wil enkele minuten stilstaan bij de vraag of iemand ooit terecht verantwoordelijk gehouden wordt voor zijn prestaties. Deze gelegenheid suggereert sterk dat we allemaal denken dat een onderscheiding verdiend kan worden, maar laten we niet overhaast conclusies trekken. Misschien maken we allemaal een ernstige vergissing.

Naturalisme – het perspectief dat ik onvoorwaardelijk aanhang en iedereen aanbeveel – is de ontkenning van supernaturalisme en impliceert de erkenning dat we primaten zijn, samen met al onze verwanten aan de boom des levens, en dat wij net als zij bestuurd worden door de wetten van de fysica. We zijn niet voorzien van een élan vital of onsterfelijke zielen of een wonderweefsel van wat voor soort dan ook. Een eik is niet moreel verantwoordelijk voor iets, evenmin als een bacterie of een vogel of een hond. Hoe kan een zo on-wonderlijke levende eenheid als een menselijk individu verantwoordelijk zijn voor iets? Als naturalisten moeten we ons de vraag stellen of de traditionele begrippen lof en blaam, beloning en straf, morele verantwoordelijkheid en iemands verdiende loon, verlaten moeten worden of zwaar herzien. (Iedereen moet die vraag stellen; niet-naturalisten stellen zich misschien voor dat hun opvatting hun een plaats voor verantwoordelijkheid verzekert, maar dat is een illusie).

Dus hoe staat het met mijn huidige benijdenswaardige status? Is dit allemaal gewoon geluk hebben, eenvoudig een reeks van goede momenten, opeengestapeld in mijn leven, met daaraan toegevoegd nog een ander ogenblik van heel groot geluk hebben? Of kan ik met enige rechtvaardiging stellen dat ik deze prijs, althans ten dele, heb verdiend?

Enkele jaren geleden nam ik deel aan een opmerkelijke bijeenkomst in Seattle, waar een paar dagen lang tieners uit het gehele land bij elkaar gebracht waren, met korte voordrachten door mensen die een bijzondere prestatie hadden geleverd – beroemde auteurs, Nobelprijswinnaars in de wetenschap, jonge ondernemers zoals Larry Page en Sergei Brin, de jongens van Google – en één filosoof, ik. Ieder van ons had een kwartier om het jonge publiek uit te leggen hoe we erin geslaagd waren de ladder van succes te bestijgen. Wat me opviel was hoe iedere spreker sprak van een dosis geluk dat hun vroege carrière had veranderd, gevolgd door andere ogenblikken van goed geluk. We waren kennelijk een verzameling van bijzondere geluksvogels. Het kwam me voor dat de boodschap die we deze serieuze hoogvliegers brachten misschien wel echt deprimerend was: het maakte niet uit wat ze wel of niet deden – Vrouwe Fortuna lachte hen toe of niet. Volgend jaar konden ze wel een andere bijeenkomst hebben van knappe middelbareschoolleerlingen en voorgesteld worden aan een paar dozijn winnaars van de loterij die vertelden hoe zij hun winnende loten hadden gekocht en wat ze zouden doen met de gewonnen miljoenen. Op welk verschil, als dat er al was, zou ik kunnen wijzen tussen hen die hun succes hadden verdiend en degenen die gewoon puur geluk hadden gehad?
Vast en zeker was één van de redenen dat de sprekers de rol van geluk hebben in hun leven benadrukten, ingegeven door bescheidenheid, zowel echte bescheidenheid – in sommige gevallen – als de verplichte demonstratie van bescheidenheid die de samenleving van zijn helden verwacht. “Aw shucks, ma’am,” zoals de cowboy in de Western zegt met neergeslagen blik en ten-gallon hoed in de hand, “Twarn’t nothin. Anybody woulda done the same.” Ik waardeer deze beleefde verwachting, maar volgens twee van mijn collega’s in hun commentaar op de onmatige titel van mijn boek, Consciousness Explained, (1991) is “voor Dennett bescheidenheid een deugd die voorbehouden is voor speciale gelegenheden.”. Dit is zeker een bijzondere gelegenheid, maar niet voor valse bescheidenheid. Ik ben trots op wat ik heb gedaan, en ik ben er trots op geëerd te worden om wat ik gedaan heb, maar ik wil toch de vraag serieus nemen of zulke trots misschien ook wel niet gerechtvaardigd is, een natuurlijke emotie, ja zeker, maar op zijn best een rudimentaire reactie die de adaptieve meerwaarde die hij misschien ooit heeft gehad, heeft overleefd.

In sommige opzichten zijn we allemaal geluksvogels. Van alle organismen die ooit geleefd hebben is de grote meerderheid – meer dan 99% – gestorven zonder nageslacht, maar gedurende miljarden jaren is geen enkele van uw voorouders dat overkomen! U stamt af van een ononderbroken lijn van miljarden en miljarden ouders, teruggaand op bacteria, en geen enkele daarvan is zonder nageslacht gestorven! Dit geldt voor u, ongeacht hoe weinig geluk u recentelijk denkt te hebben gehad, en het gaat op voor de grootste pechvogel die u kent, het geldt voor elke mug of slang. We hebben allemaal het geluk te leven, maar meer in het bijzonder hebben we het geluk dat we het talent geërfd hebben, de competentie, die ons vermogen om in leven te blijven verklaart. We zijn niet verantwoordelijk voor onze talenten gewoon omdat ze ‘door God gegeven’ zijn. Maar omdat we die talenten nu eenmaal hebben, vormen die – als we er goed gebruik van maken – de verklaring voor succes, en niet gewoon ons puur geluk.
Zeker, sommige mensen zijn echt onfortuinlijk, verstoken van de normale competentie het leven te leiden van een burger, die vrij is om naar eigen keuze zich te bewegen en te handelen. Die zijn niet meer verantwoordelijk voor hun fundamentele incompetentie dan de rest van ons voor onze fundamentele competentie.
En sommigen die een fundamentele competentie hebben, hebben ook ongebruikelijke gaven, muzikaal, wiskundig, atletisch talent of gewoon schoonheid. Het leven is niet eerlijk. Hoe goed je ook bent in één ding, er zijn andere dingen waarvoor je in het geheel geen talent hebt. Geconfronteerd met deze voor de hand liggende waarheid, is het wijs om zo’n nuchter mogelijke beoordeling te maken en je sterke punten uit te buiten. Als je dat doet, en je hebt gewoon een beetje geluk, dan zul je beloond worden – al is het met de voldoening over wat je voor elkaar hebt gekregen met je begaafdheid. Als je dat niet probeert, als je je gaven verspilt, dan is het geen pech die verantwoordelijk is voor je gebrek aan prestaties. Dit is algemene kennis, en voor zover ik zie, wordt die niet aangetast door de erkenning dat we fysieke wezens zijn, die vast zitten in een wereld van een natuurlijke betrekking tussen oorzaak en gevolg.
Alex Bird, beroemd om het fortuin dat hij verdiend had met gokken op paardenraces in Engeland zei eens: “Ik heb mezelf nooit beschouwd als een geluksvogel. Ik ben een lafaard. Daarom kan ik geen gokker zijn. Maar ik werk erg hard. Hoe harder ik werk, hoe meer geluk ik heb!”. Als ik mijn eigen loopbaan overzie, dan vind ik daarin een echo van deze waarneming. Geluk, geëxploiteerd door hard werk, genereert steeds meer geluk.
Mijn moeder was een uitstekende redacteur voor een handboekuitgever, en vanaf mijn lagereschooltijd, toen ik probeerde verhalen te schrijven, had ik het geluk dat zij altijd suggesties durfde te doen om mijn schrijven te verbeteren (mijn vrouw heeft gelukkig deze rol overgenomen). Mijn moeder heeft me er ook toe gebracht een snel-type-cursus te doen, zodat ik zonder moeite uren achtereen door kon rammen en schrijven, schrijven, schrijven. Ik was daar zo verzot op dat ik, toen ik naar de Phillips Exeter Academy ging, in de schrijfcursus geplaatst werd van een beroemde leraar, George Bennett, die een indrukwekkende lijst van leerlingen had gehad: Gore Vidal, John Irving, en anderen. Over geluk gesproken! En toen verder naar de universiteit, waar ik door een gelukkig toeval in de wiskundebibliotheek het boek ontdekte van Willard van Orman Quine, From a Logical Point of View, en de hele nacht opbleef om het te lezen. De volgende dag maakte ik plannen om over te gaan naar Harvard om bij Quine te studeren en filosoof te worden zoals hij. Daarna kwam Gilbert Ryle, mijn promotor in Oxford, wederom een excellent schrijver. Ik heb dus de best denkbare training gehad.

In 1979 had ik het geluk door Doug Hofstadter overgehaald te worden om samen met hem het boek The Mind’s I uit te geven en samen te stellen – maar natuurlijk was het mijn manier van schrijven die hem overtuigde dat te doen. En Piet Hoenderdos besloot om mijn verhaal “Where am I?” uit dat boek op te nemen in zijn film, Victim of the Brain. En dat bracht me naar Nederland waar ik mezelf speelde – mijn latere zelf – in zijn film. En toen lanceerde Wim Kayzer mij en mijn geachte mede-panelleden naar zoiets als roem – en niet alleen in Nederland – met Een Schitterend Ongeluk. Intussen overtuigde mijn werk aan de filosofie van de cognitiewetenschappen belangrijke vakbeoefenaars dat ik het waard was om verder te leren op hun vakgebied, en zo had ik wederom het geluk om gecoached en geïnformeerd te worden door de allerbesten op het gebied van computerwetenschap, psychologie, hersenwetenschappen, taalkunde en evolutiebiologie.
Kortom, wat ik ook gedaan heb, heb ik gedaan, zoals Ringo Starr zong, “with a little help from my friends.” En met heel veel hulp van mijn familie, die ook deelt in de verdiensten van wat ik tot stand heb gebracht.

Voor al deze steun, en voor deze prachtige gelegenheid, dank ik u allen uit de grond van mijn hart.