Dankwoord

Majesteit, Koninklijke Hoogheden, Excellenties, dames en heren,

Een van de weinige dingen waar wij zeker van kunnen zijn in het donkere labyrinth van ons leven is de ondraaglijke hoeveelheid leed dat mensen elkaar aandoen door wreedheid, gewapende conflicten, agressie. Het strafrecht behoort tot de meest beschaafde antwoorden op zulk geweld. Het kanaliseert de haat van de slachtoffers (en hun nabestaanden) en hun verlangen naar bloedige wraak in collectieve instituties die de beschuldigingen objectief waarderen en de behoefte van de slachtoffers bevredigen door de daders te straffen. Zo voorziet het strafrecht in de behoefte zowel het individuele als het collectieve belang te bevredigen. Het combineert de individuele vraag naar een ‘oog-om-oog’ gerechtigheid met het publieke belang dat ligt in het voorkomen en onderdrukken van iedere ernstige inbreuk op de openbare orde en gemeenschapswaarden. Het strafrecht levert zodoende een krachtige bijdrage aan sociale vrede.
Deze ideeën zijn natuurlijk niet nieuw. Wij vinden ze treffend beschreven in die verbazingwekkende schatkamer van menselijke wijsheid, de Griekse tragedies. Aeschylus vertelt ons dat Orestes om de moord op zijn vader Agamemnon te wreken zijn moeder Klytemnestra doodt, die Agamemnon gedood had uit wraak voor het feit hij hun onschuldige dochter Iphigeneia geofferd had aan de goden. Moord verwekte moord in een cyclus van ononderbroken geweld. Orestes echter kent geen rust. Sinds zijn bloedige daad wordt hij vervolgd en gekweld door de Erinyen, ‘de dochters van de nacht’ en de geesten van de wraak en vergelding. Het doden van Klytemnestra brengt Orestes in plaats van rust meer onrust en vrees. De onontkooombare cyclus van de dood wordt pas doorbroken wanneer Orestes terechtstaat voor de Areopagus. Pas wanneer deze onpartijdige, collectieve institutie zich over zijn onschuld uitspreekt en hij wordt vrijgesproken, veranderen de Erinyen in de Eumeniden, ‘de welwillenden’, de geesten van vergeving en verzoening. Dan pas is vrede hersteld. Het proces voor de Areopagus symboliseert het vervangen van de neerwaartse spiraal van destructie en eigenrichting door een collectieve en objectieve afweging van goed en kwaad. Rechtspraak maakt een einde aan geweld en vaagt de haat weg. Zoals Plato in De Republiek schreef, ‘Gerechtigheid is iets dat kostbaarder is dan vele stukken goud’.
Ook internationaal recht vervult deze rol. De opkomst daarvan is inderdaad een van de weinige grote successen van de wereldgemeenschap die wij de laatste twintig jaar hebben gezien. Het is om twee redenen belangrijk.
De eerste is dat het reageert op wreedheden en probeert daar een eind aan te maken, niet door gebruik te maken van de traditionele kanalen, dat wil zeggen via staten, maar op een meer directe en effectieve manier: door juist die personen verantwoordelijk te stellen die, normaliter zich verschuilend achter het schild van de soevereiniteit van de staat, grotelijks de mensenrechten schenden. De meest effectieve manier om respect voor mensenrechten te verzekeren is door deze individuen ter verantwoording te roepen. Zoals het militair tribunaal te Neurenberg treffend stelde in 1946: “Misdrijven tegen het internationaal recht worden begaan door mensen, niet door abstracte entiteiten, en alleen door individuen die dit soort misdrijven begaan te straffen, kunnen de bepalingen van het internationaal recht worden afgedwongen”. Conform deze opvatting formuleerde het Neurenberg tribunaal geen dagvaarding tegen Duitsland; het richtte juist zijn rechtsgang op individuele mensen, de voormalige leiders van het Reich.
Dit systeem van rechtspraak was een eeuwenoude droom. De droom werd werkelijkheid in 1945, stond enige tijd stil, maar kwam weer op gang in de vroege jaren 1990 met de oprichting van het eerste van de ad hoc tribunalen, gevolgd door het Internationaal Strafhof en vele hybride tribunalen.
De tweede reden waarom de opkomst van zo’n systeem van rechtspraak een verbazingwekkende prestatie is geweest in de wereldgemeenschap, is dat het een revolutionaire vernieuwing te weeg heeft gebracht in deze gemeenschap: een aardverschuiving in het denken over soevereiniteit. Traditioneel stonden Leviathans alleen tegenover elkaar. Monarchen en prinsen hadden alleen met elkaar te maken. Ieder van hen heerste met onbeperkte macht over zijn eigen onderdanen en had niets te zeggen over de burgers van andere heersers. De koning van Pruisen mocht niets doen tegen een Brits onderdaan, tenzij deze Pruisische wetten overtreden had op Pruisisch grondgebied. De enige uitzondering die staten in direct contact bracht met buitenlandse individuen, van welke nationaliteit dan ook, was de strijd tegen de piraterij. Deze uitzondering werd echter niet ingegeven door de noodzaak om een universele waarde te beschermen. Hij was gebaseerd op een gezamenlijk belang van staten om deze lastposten te onderdrukken die de vrije vaart op de zeeën belemmerden. Het is inderdaad opmerkelijk dat nooit een internationaal lichaam of instelling is opgericht om piraterij te onderdrukken. Nee, de taak om piraten aan te houden en op te hangen werd overgelaten aan iedere staat afzonderlijk. Afgezien van deze relatief  kleine uitzondering waren individuen onbeduidende pionnen in de gemeenschap van staten.
In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog werd op dramatische wijze gebroken met deze trend en werd een nieuwe nomos geschapen, gebaseerd op de suprematie van internationaal recht boven nationaal recht. Dientengevolge kregen internationale juridische voorschriften een directe invloed op individuen. Artikel 6 (c) van het handvest van het Neurenberg Tribunaal voorzag erin dat misdrijven tegen de menselijkheid bestraft zouden worden, zelfs wanneer zij niet “in strijd waren met de nationale wet van het land waar zij begaan waren”. Dit betekende dat een persoon, ook al handelde die conform zijn eigen nationale wet, desondanks gestraft kon worden voor schending van wettelijke regels vastgelegd door een ander lichaam dan de nationale wetgever, namelijk door de internationale gemeenschap. Zoals een VS militair tribunaal zitting houdend in Neurenberg stelde in de zaak Flick: “internationaal recht als zodanig is bindend voor iedere burger, net als gewoon burgerlijk recht”.
Samenvattend, met de oprichting van internationale straf tribunalen zijn internationale lichamen voor de eerste keer dat machtige en normaliter onneembare fort – de soevereiniteit van de staat – binnengedrongen om al diegenen te bereiken die binnen het fort leven.
Internationaal strafrecht betaalt echter een hoge prijs voor de avant-garde positie in een wereldgemeenschap waarin het Westfalisch model – het model dat vorm kreeg na de Vrede van Westfalen in 1648 – nog sterk verankerd is; een gemeenschap waar eigenbelang nog steeds een overweldigende rol speelt en waar gemeenschappelijke waarden meer gezien worden als verheven uitspraken dan als een leidraad voor de praktijk; een gemeenschap die, zoals een Duitse geleerde in 1932 opmerkte, nog steeds gebouwd is op een vulkaan – soevereiniteit – met als gevolg dat iedere beving van de vulkaan het risico met zich meebrengt dat het netwerk van mooie gebouwen dat geduldig in eeuwen is gebouwd instort. De hoge prijs die strafrecht moet betalen aan het traditionele bouwwerk van de wereldgemeenschap ligt hierin: internationale strafhoven blijven verstrikt in en gebonden door de ingewikkelde positie van soevereiniteit. Met andere woorden, ook zij zijn gebouwd op de vulkaan. Staten deinzen ervoor terug om de moedige stap te zetten waardoor internationele strafhoven volledig autonoom en effectief gemaakt kunnen worden: dat wil zeggen, voor eens en altijd internationale onderzoekers, politiemensen en rechters commissaris toe te staan het territorium van soevereine staten te betreden en daar internationele rechtsbevelen uit te voeren om bewijs te verzamelen, getuigen op te roepen en verdachten of aangeklaagden te arresteren. Zo’n stap wordt gezien als een niet te tolereren inbreuk op het soevereine domein van elke staat. Staten hebben internationale strafhoven ingesteld en hun het gezag gegeven om misdrijven van individuen te berechten – maar zij zijn niet zo ver gegaan om dit gezag te ondersteunen met alle instrumenten voor de handhaving  die hen volledig operationeel zouden maken. Internationele strafhoven zijn bekleed met de scepter en de voorzittershamer, maar niet met het bijbehorende zwaard. Hieruit volgt dat zij alleen kunnen opereren zolang soevereine staten hen de helpende hand bieden. Milosevic, Karadzic en Taylor konden aleen worden gearresteerd en voorgeleid, omdat de nationale autoriteiten besloten hadden samen te werken met internationale hoven. Zodra een staat, op wiens grondgebied een getuige, bewijsmateriaal, een verdachte of een beschuldigde gevonden kan worden, weigert te buigen voor internationaal recht, blijven de internationale strafhoven volslagen machteloos.
Als dit zo is, kan men zich afvragen waarom een traditionele gemeenschap, die draait om eigenbelang en het nastreven van nationale doelen, geaccepteerd heeft dat zulke revolutionaire instellingen als internationale strafhoven werden ingesteld. Zoals wij allemaal weten, waren de internationale tribunalen in Neurenberg opgezet om af te rekenen met de leiders van overwonnen staten op een waardiger manier dan eenvoudigweg executie. Bovendien was het de gedachte, dankzij de invloed van de Amerikaanse leiders, dat een openbaar proces een pedagogisch effect zou hebben door de wandaden van het verleden te laten zien aan nieuwe generaties. In het geval van de tribunalen van voormalig Joegoslavië, Ruanda, Sierra Leone, Cambodja en Libanon diende het creëren van mechanismen van internationale verantwoordelijkheid als tegenwicht enerzijds tegen het falen van staten en internationale organisaties om beslissende politieke, militaire of diplomatieke actie te ondernemen; anderzijds tegen het gebrek aan een duidelijke reactie op binnenlands niveau. Alleen het Internationaal Strafhof (ICC) is geboren uit een oprecht verlangen om het recht toe te passen waarbij politieke overwegingen geen rol spelen en zonder rekening te houden met welke geo-politieke context ook. Het Hof heeft echter geen krachtige ondersteuning gekregen, daar het zijn kracht moet ontlenen aan en afhankelijk is van de medewerking van staten. Hieruit volgt dat, hoe nobel de idealen achter de oprichting ook waren, ook het ICC gefrustreerd kan worden door gebrek aan staatshulp.
Vaak worden internationale strafhoven ook gehinderd door een ander belangrijk tekort. Ondanks de goede bedoelingen van een paar staten en individuen dreigen de meeste te lijden aan het ‘Neurenberg syndroom’; dat wil zeggen de neiging om recht te spreken tijdens of aan het eind van een gewapend conflict, maar alleen met betrekking tot misdrijven die begaan zouden zijn door hen die verloren hebben op militair of politiek niveau. Deze trend is helaas bewaarheid in het geval van de tribunalen van het voormalig Joegoslavië en Ruanda. Het zou zelfs tot op zekere hoogte ook ingeslopen kunnen zijn in de lijn van handelen van het Internationaal Strafhof, dat tot nu toe de neiging heeft om misdrijven te vervolgen die door de staten die zich onderworpen hadden aan het gezag van het Hof, toegeschreven worden aan vijandige elementen.
Zal dit ongelukkige patroon het kenmerk worden van het internationaal strafrecht? Ik denk het niet. Toch ben ik mij er duidelijk van bewust dat mensen de neiging hebben de ogen te sluiten en hun eigen kwaden te vergeten. In plaats daarvan zijn zij er op uit hun militaire of politieke overwinning op de gehate tegenstander langer te laten duren door hem voor het gerecht te brengen, zodra de wapens zijn neergelegd. Voorzover ik weet behoort het enige geval van diep meevoelen van de overwinnaar met de positie van de verslagen vijand tot de fictie, hetgeen laat zien dat alleen in het domein van de fantasie zo’n gevoel kan opkomen. Ik doel weer op een Griekse tragedie: in De Perzen, geschreven in 472 v. Chr., treurt Aischylos – acht jaar na de nederlaag van Darius, koning der Perzen door Athene – om de wanhoop en ellende van de overwonnenen, in plaats van de glorie van zijn eigen volk, de Atheners, te verheerlijken.
Leidt dit alles ertoe dat wij moeten betwijfelen of het internationaal strafrecht al deze potentiële rijkdom zal kunnen verwezenlijken? Ik denk het niet. Internationale strafhoven zijn instellingen waarvan het effect, juist vanwege hun sterk vernieuwende karakter, niet op korte termijn duidelijk zal zijn. Wanneer al degenen die aan deze hoven verbonden zijn, met geduldige, zij het onzichtbare moeite, er dagelijks aan werken om er stemhebbende instellingen van te maken, dan kunnen zij over misschien twintig of dertig jaar het potentieel tot wasdom brengen. De hoven zullen zo in toenemende mate bijdragen aan de bouw van een stevige dam tegen de vloed van toekomstige onmenselijkheid.
Om deze taak te volbrengen moeten wij rekenen op jonge mensen, het zout der aarde. Daarom wil ik de prijs, die de Praemium Erasmianum mij zo genereus heeft toegekend en waarvoor ik mijn diepe dankbaarheid uitspreek, volledig bestemmen voor een Trust fonds. Dit fonds zal de opdracht krijgen die jonge mensen uit de wetenschap en praktijk bij te staan, die vurig verlangen een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van internationale hoven. Het trust fonds zal hun helpen, hoop ik, om een werktuig te zijn in de geleidelijke realisering van onze droom – de droom om ooit een volwassen, werkelijke effectief, vaardig en eerlijk internationaal strafrecht te zien.