Dankwoord
Tegenwoordig hoef je maar een krant open te slaan om te zien dat veel van wat we ooit als vanzelfsprekend beschouwden, ofwel terzijde wordt geschoven, ofwel op zijn kop wordt gezet. En nu overstromingen hele steden wegvagen en de dreiging van een nucleaire oorlog dichterbij komt dan ooit, kon ik mezelf er pas een paar weken geleden toe zetten om te bedenken wat ik vandaag wil zeggen. Zo onzeker zijn deze tijden dat ik me afvroeg of het überhaupt mogelijk zou zijn om deze ceremonie volgens planning te houden.
Op de dag dat ik deze woorden eindelijk begon te schrijven, bevond ik me toevallig in het uiterste oosten van Indonesië, in de Banda-archipel, de oorspronkelijke thuisbasis van de boom die zowel nootmuskaat als foelie produceert. Deze specerijen waren ooit van grote waarde en maakten de eilanden zo rijk en welvarend dat ze een begeerd doelwit werden voor Europese kolonisten, om uiteindelijk veroverd te worden door de Nederlandsche Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). In het jaar 1621 gaf de toenmalige gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Jan Pieterszoon Coen, bevel tot de uitroeiing van de gehele bevolking van de eilanden, wat binnen enkele weken geschiedde. Dit was een van de genocides waar de moderne tijd op werd gegrondvest, en stelde de VOC in staat een monopolie te vestigen op nootmuskaat en foelie, wat op zijn beurt aanzienlijk bijdroeg aan de welvaart van de Nederlanden in de periode die we kennen als de Gouden Eeuw.
Deze gruweldaad komt niet voor in de kunst en literatuur van die periode, en zou waarschijnlijk grotendeels uit de geschiedenis zijn verdwenen, ware het niet voor het werk van een bijna vergeten Nederlander, J.A. van der Chijs, destijds hoofdarchivaris van het koloniale bestuur in Batavia. In 1886 publiceerde van der Chijs een gedetailleerd verslag van de Banda-genocide, getiteld De Vestiging van het Nederlandsche Gezag op de Banda-Eilanden. Dankzij zijn onderzoek kon ik mijn eigen relaas van het Banda-bloedbad schrijven in De Vloek van de Nootmuskaat.
Van der Chijs verdient zonder meer een prominente plaats in de traditie van Nederlandse critici van het kolonialisme, die teruggaat tot Eduard Douwes Dekker oftewel Multatuli. Deze traditie wordt tot op de dag van vandaag levend gehouden door wetenschappers zoals Jan Breman en Dirk Kolff, en het feit dat ik hier vandaag sta, om in Nederland deze grote eer te accepteren, getuigt van de voortdurende relevantie en vitaliteit van deze traditie.
De nalatenschap van schrijvers als Multatuli en van der Chijs herinnert ons aan het extreme geweld waarmee enkele eeuwen geleden de westerse hegemonie over de gehele planeet werd gevestigd. Het is belangrijk te erkennen dat geweld geen bijkomstigheid was van de geopolitieke opkomst van westerse rijken; het was er een centraal onderdeel van. Zoals de Amerikaanse politieke theoreticus Samuel Huntington ooit opmerkte: ‘Het Westen veroverde de wereld niet door de superioriteit van zijn ideeën, waarden of religie… maar door zijn superioriteit in het toepassen van georganiseerd geweld. Westerlingen vergeten dit vaak; niet-Westerlingen nooit.’
Paradoxaal genoeg was het in de nasleep van de dekolonisatie dat de westerse geopolitieke dominantie zijn hoogtepunt bereikte, met de Verenigde Staten als enige supermacht aan het einde van de Koude Oorlog. Deze opmars naar absolute dominantie gebeurde zo plotseling, en op zo’n manier, dat Amerikaanse politieke elites ervan overtuigd raakten dat de Verenigde Staten een absolute en permanente geopolitieke suprematie bereikt hadden, die nooit meer betwist zou worden. In combinatie met de bloei van Silicon Valley zorgde het voor een overmoed die zelfs die van de gloriedagen van het Europese imperialisme in de negentiende eeuw overtrof. Westerse politici en experts besloten dat zij het recht hadden om hun wil op te leggen waar ze maar wilden, om wat voor reden dan ook. Het resultaat? Een spoor van vernietiging, van Afghanistan en Pakistan tot aan Irak, Syrië, Jemen, Libië, Somalië en Palestina.
Een bijzonder schrijnend voorbeeld van de westerse kortzichtigheid in deze periode zien we in de navo-bombardementen op Libië. Libië was de thuisbasis van honderdduizenden Aziatische en Afrikaanse migranten. Na de val van de regering en het uiteenvallen van het land door de burgeroorlog zagen deze werkkrachten zich gedwongen als staatloze migranten en vluchtelingen de oversteek over de Middellandse Zee te wagen.
Dit resulteerde in een crisis die de politiek in het Westen tot op de dag van vandaag vertroebelt, waarbij de migratiekwesties de steun voor demagogen en rechtse bewegingen opzweept. De opkomst van deze neofascistische bewegingen wordt gedreven door een mythe van slachtofferschap waarin welvarende landen zichzelf zien als de benadeelden die zich verzetten tegen een invasie van zwarte en bruine buitenlanders. Maar de voorwaarden voor deze massamigraties werden door niemand anders dan het Westen zelf geschapen, met alle invasies en regime change operaties die het losliet op de wereld, al zwelgend in het delirium van het unipolaire moment.
Zag geen van de westerse leiders dit aankomen, met al hun collectieve wijsheid en hun legers aan experts en denktanks? Hun triomfalistische uitspraken uit die tijd suggereren dat ze werkelijk geloofden dat hun daden geen consequenties zouden hebben. Maar, zoals de recente verkiezingen in de Verenigde Staten hebben laten zien, dat alles ontrafelt nu, vanwege een enorme tegenreactie van hun eigen kiezers, die de prijs van de hegemonie niet langer willen of kunnen betalen.
Dit is inderdaad een van de belangrijkste oorzaken van de extreme onzekerheden van onze tijd, omdat nu duidelijk wordt dat de eeuwenlange periode van westerse dominantie zijn einde nadert. Wat onze mening ook mag zijn over de huidige conflicten in Israël, Gaza, Libanon, Jemen en Oekraïne, het is evident dat het Westen niet langer met militair geweld oplossingen kan dicteren, zoals het dat ooit kon: het heeft zijn voormalige ‘superioriteit in het toepassen van georganiseerd geweld’ verloren. Dit verlies gaat gepaard met een versnellende afbrokkeling van de westerse financiële en industriële dominantie: het feit dat de onlangs opgerichte BRICS-groep nu een aanzienlijk groter aandeel in het mondiale BBP vertegenwoordigt dan de G7-landen, is daar een duidelijk bewijs van. Het is ook geen toeval dat die relatieve militaire en financiële achteruitgang gepaard gaat met politieke crises die zo groot zijn dat de bestuurlijke structuren van het Westen gevaar lopen rampzalig uit koers te raken.
Met andere woorden, we bevinden ons op een punt van verschillende, elkaar kruisende crises en transities – van de geopolitiek, financiële structuren, en, misschien wel het belangrijkst, van ecologische ordeningen die de planeet langzaam maar zeker richting een catastrofe duwen. Het is dan ook geen wonder dat een van de meest geciteerde uitspraken van onze tijd de beroemde aforisme van Antonio Gramsci is: ‘De oude wereld sterft en de nieuwe wereld worstelt om geboren te worden; dit is een tijd van monsters.’
En daarin bevinden we ons vandaag, in een tijd van monstrueze anomalieën, waarin uitroeiingsgeweld, zoals dat waarmee de Banda-eilanden werden ontvolkt, zich live op televisie kan afspelen; een tijd waarin we wel kunnen spreken over de dood van bepaalde mensen, maar niet over die van anderen; waarin hele steden kunnen worden weggevaagd door plotselinge overstromingen terwijl de wereld zijn gewone gang blijft gaan; waarin klimaatactivisten langere gevangenisstraffen krijgen dan witteboordencriminelen; waarin een vn-forum voor klimaatonderhandelingen een marktplaats wordt voor olie- en gasdeals.
Zelfs Antonio Gramsci had zich de volle omvang van onze abnormale tijd niet kunnen voorstellen, omdat hij in een simpelere tijd leefde, toen de gevaarlijkste monsters puur politiek waren, zoals fascisten. Wat onze tijd onderscheidt is dat onze monsters niet alleen politieke extremisten zijn, maar ook weersverschijnselen die in Gramsci’s tijd ondenkbaar waren: superstormen, megadroogtes, vloedgolven, overstromingen en meer van zulks. In Gramsci’s tijd zouden die monsters, als ze er al waren geweest, waarschijnlijk als ‘natuurlijke’ verschijnselen of goddelijke lotsbeschikkingen beschouwd zijn. Maar met de kennis die we nu hebben over de rol van door mensen veroorzaakte broeikasgasemissies bij het verergeren van klimaatrampen, kunnen we niet langer vasthouden aan de fictie van een strikte scheiding tussen het natuurlijke en het politieke: het is nu duidelijk dat verschijnselen zoals bosbranden en zware regenval ook ten diepste politieke schepselen zijn, in de zin dat ze bijproducten zijn van historische processen die een kleine minderheid enorm hebben bevoordeeld ten koste van de overgrote meerderheid van de wereldbevolking.
Deze ongelijkheden vormen de kern van de monstrueuze drama’s die zich vandaag voor onze ogen afspelen: we zien hier niets minder dan een historische strijd tussen degenen die vastbesloten zijn hun voordelen uit het verleden vast te houden en degenen die niet alleen vastbesloten zijn om zich te verzetten, maar daar nu ook de middelen voor hebben. En aangezien die historische voordelen, net als de middelen om ertegen in verzet te komen, in hoge mate afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, is het resultaat een zich steeds sneller ontwikkelende dubbele helix die steeds meer monstrueuze, afwijkende gebeurtenissen zal voortbrengen, door processen die niet uitsluitend politiek of ecologisch zijn, maar beide tegelijkertijd.
En toch is het paradox van deze tussentijd dat deze afwijkingen niet allemaal monstrueus van aard zijn: sommige ervan zou je zelfs als zegeningen kunnen beschouwen, in de zin dat ze het ineens mogelijk hebben gemaakt om mogelijkheden te overwegen, of zelfs te omarmen, die tijdens het hoogtepunt van de moderniteit werden verworpen. Bijvoorbeeld het idee dat planten iets bezitten dat op intelligentie lijkt; dat stenen misschien bewustzijn kunnen hebben, dat rivieren als personen kunnen worden gezien en dat bepaalde topografische kenmerken kwaliteiten en eigenschappen zouden kunnen hebben die je niet kunt reduceren tot hun geologische samenstelling.
Zulke vitalistische opvattingen zijn al sinds de begintijd van onze soort wijdverbreid in menselijke culturen, en bestaan nog steeds in verschillende vormen overal ter wereld. Het was pas aan het begin van de vroegmoderne tijd, ongeveer ten tijde van de verovering van de Banda-eilanden, dat een kleine elite van Europese mannen, van wie velen nauw betrokken waren bij het kolonialisme, een filosofie uitvond waarin bewustzijn, denken, rede en historische daadkracht uitsluitend aan de mens werden toegeschreven. Het resultaat was dat vitalistische overtuigingen in al hun verschijningsvormen werden betwist, ontkend en met geweld onderdrukt. In de eeuwen die volgden, terwijl de westerse verovering van de wereld zich voltrok, werd dit antropocentrisme een kernonderdeel van de ideologieën van elites overal ter wereld, zelfs in voormalig gekoloniseerde landen als India en Indonesië.
Nu de planeet op een ecologische en maatschappelijke ineenstorting afstevent – veroorzaakt door de gekoppelde krachten van opwarming van de aarde, verlies aan biodiversiteit, het uitsterven van soorten en de verspreiding van nieuwe pathogenen – wordt het steeds duidelijker dat de moderniteit gegrondvest is op een fundamenteel verkeerd begrip van de wereld, en dat de verheffing van de mens boven alle andere soorten, zelfs boven de aarde zelf, rampzalige gevolgen heeft gehad voor zowel de mensheid als alle andere levende wezens.
Dat het antropocentrisme van de moderniteit in diskrediet raakt is op zichzelf onderdeel van de voortdurende ineenstorting waar we getuige van zijn. Nu het ons begint te dagen dat we veel kunnen leren van premoderne ideeën en inzichten, en we begrijpen dat we altijd al omringd zijn geweest door allerlei soorten bezielde wezens vol levenskracht, lijkt de aarde plotseling te zinderen van bewustzijn. De hoge moderniteit leerde ons dat de aarde inert was en vooral bestond om door de mens te worden geëxploiteerd. In deze tijd van monstrueuze anomalieën beginnen we langzaam te begrijpen dat als we een toekomst willen voor de mensheid, we moeten onderkennen dat we nooit alleen geweest zijn op deze planeet en dat de aarde zelf ons ziet en beoordeelt.
Het heeft me een heel leven gekost om tot dit besef te komen, en ik mag me gelukkig prijzen dat ik op die reis de steun heb gehad van mijn kinderen, Lila en Nayan, en bovenal van Deborah, die al vijfendertig jaar mijn partner is en het grootste deel van mijn leven naast me heeft gestaan. Ik heb ook het voorrecht gehad te worden gesteund door vele vrienden en familieleden, van wie sommigen een lange reis hebben gemaakt om hier vandaag aanwezig te zijn: ik dank hen allen uit de grond van mijn hart, met name mijn zus, mijn nicht en mijn schoonfamilie. Er zijn nog veel meer mensen die ik zou willen bedanken, maar ik ben bang dat de tijd daarvoor ontbreekt, want niemand minder dan de directeur van de Stichting Erasmusprijs heeft me laten weten dat het aantal familieleden en vrienden dat bij deze ceremonie aanwezig is, groter is dan zij in al haar tien jaar in deze functie ooit heeft gezien. Zo gaat dat wanneer je een prijs toekent aan iemand uit het dichtstbevolkte land ter wereld.
Toch zou het nalatig zijn als ik niet ook mijn dank zou uitspreken aan Shanti van Dam, de directeur, en Britt Kroon, de programmacoördinator van de Stichting Praemium Erasmianum, die kosten noch moeite hebben gespaard om deze ceremonie mogelijk te maken. En tot slot wil ik de leden van de jury en de bestuursleden van de Stichting bedanken voor het toekennen van een eer die ik nooit had durven dromen, en omdat u het mogelijk hebt gemaakt dat ik hier vandaag mag staan, in het Koninklijk Paleis in Amsterdam, om de prijs in ontvangst te nemen uit handen van Zijne Majesteit koning Willem-Alexander, in aanwezigheid van de Nederlandse koninklijke familie.