Dankwoord

uitgesproken door Hilla Becher

Koninklijke Hoogheden, Excellentie, geachte dames en heren, lieve vrienden

Het feit dat deze eer ons ten deel valt, maakt ons gelukkig en trots. Met de blik van nu zou men kunnen denken dat ons werk een rechtlijnig verloop had, waaraan een groter plan ten grondslag lag, een draaiboek als het ware. Er was echter geen sprake van een opdracht en ook niet van vraag. Dat was maar goed ook, want anders zou het zeker vervelend zijn geworden. Wij zijn gewoon begonnen en wisten niet precies waar wij zouden uitkomen.

De motivatie was eigenlijk sentiment. Bernd, die in Siegen tussen de mijnen en hoogovens was opgegroeid, wilde de beelden van zijn jeugd op papier zetten. Eerst tekende en schilderde hij, totdat hij besloot te gaan fotograferen vanwege de grotere precisie in de weergave.

Bij mij was meer een jeugdige opstandigheid de reden dat ik mij, na mijn jeugd in Potsdam met al die lieflijke paleizen en parken, zo sterk aangetrokken voelde door de rauwe haven- en industrielandschappen. Het Ruhrgebied in de jaren vijftig kookte van energie, een schouwspel van vuur en stoom en monstrueuze apparaten in overvloed.

Eigenlijk leerden wij pas bij het werk het wezen van deze raadselachtige creaturen kennen (ik had er in ieder geval een zekere moeite mee). Leren moesten wij ook hoe men deze juist afbeeldt. Ieder wilde anders opgenomen worden: de sprinkhaan anders dan de octopus. Is er een voor? Is er een achter? Is er zo iets als een gezicht? Wat is karakteristiek?

Bepaalde grondvormen worden natuurlijk gedefinieerd door de functie, de periode van ontstaan, de economische verhoudingen. Zij maken minimaal aanspraak op schoonheid, maar de veelheid van variaties is verbluffend.

Wij werkten voor zo ver onze middelen het toelieten; dat bepaalde toendertijd ook de afstand: eerst in het Siegerland, daarna het Ruhrgebied, Holland, België, Luxemburg, Frankrijk. (Tussendoor moesten wij ook zo af en toe nog geld verdienen). Een stipendium van de British Council in 1966 maakte ons een verblijf van zes maanden in Engeland en Zuid-Wales mogelijk; dat was tot dan toe de meest intensieve periode.

Ileana Sonnabend, die onze foto’s in 1972 in haar galerie in New York toonde, moedigde ons aan nu ook in Amerika te werken, en zij ondersteunde ons ruimhartig, ook in de volgende jaren. Wij waren reusachtig blij dat zij en Antonio Homem naar de opening in het Stedelijk Museum konden komen.

Manette Repriels is hier vandaag. Manette en Jacques Repriels willen wij hartelijk danken voor hun hulp in België en hun lange vriendschap.

Voor het boek dat de gelegenheid van vandaag begeleidt danken wij Susanne Lange van de Fotografische Sammlung, SK Stiftung Kultur. Zij heeft met intelligent en minutieus werk een prachtig boek getoverd. Het is uitgegeven door Lothar Schirmer, al jarenlang een vriend; werken met hem is een plezier. Wij danken hem ook dat hij zonder vermoeidheidsverschijnselen een hele reeks van onze boeken heeft uitgegeven, wat gezien het feit dat zij nu eenmaal geen bestsellers kunnen zijn, behoorlijk dapper is.

Wij zijn nog niet gewend aan het idee helemaal met fotograferen op te houden; een paar reizen willen wij nog maken. Maar wij moeten ons er nu vooral toe zetten de negatieven, die voor het grootste deel nooit voor publicaties of tentoonstellingen afgedrukt werden, te bewerken. Zo moeten wij ook alle andere dingen die wij verzameld hebben – boeken, kaarten, plattegronden, enz. – ordenen en indelen en dwarsverbanden leggen. Gelukkig zijn er computers en mensen die dat goed kunnen. Het zou goed zijn wanneer het archief ook voor andere en komende generaties, die met het thema willen werken, toegankelijk, leesbaar en bruikbaar wordt. De Erasmusprijs zal daarbij helpen.

Wij danken u hartelijk.