Laudatio

uitgesproken uit naam van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard der Nederlanden, Regent van de Stichting Praemium Erasmianum door A.H.G. Rinnooy Kan, voorzitter

Koninklijke Hoogheden, Geachte heer Van Vollenhoven, Excellentie, Dames en Heren,

Geachte mevrouw en mijnheer Becher,

Indien men de vele geleerde en kunstzinnige inleidingen op uw werk doorleest, wordt men getroffen door de vele woorden die dergelijke beschouwingen nodig hebben om uw werk te plaatsen, en, daaruit voortvloeiend, om u als beroepsbeoefenaren te plaatsen. Kennelijk is het niet eenvoudig een bondige karakterisering te vinden die trefzeker duidelijk maakt wat het bijzondere is van wat u doet en wat dat zo bijzonder maakt.
Ik ga een stap verder: misschien moeten wij dit niet eens willen. Misschien moeten wij er genoegen mee nemen dat een korte karakterisering niet redelijk is. Er spelen teveel aspecten een rol. Daarbij komt dat u als het ware schuil gaat achter uw werk en subjectieve persoonlijke accenten vermijdt. Dat is kennelijk een bewuste keuze. Daarvoor wordt dikwijls de term stijlloos, zonder eigen stijl, gebruikt. Niet zo?n gelukkige woordkeuze wellicht, want het lijkt te wijzen op een deficit, of zelfs een gebrek aan smaak in uw werk. Men verwacht ten slotte dat een fotograaf naam maakt door juist een uitgesproken eigen stijl te ontwikkelen en die tot handelsmerk te maken.
U vermijdt subjectieve weergave, romantiek en speciale lichteffecten. U heeft eens een helder concept gekozen: dat van de centrale, meestal frontale weergave in diffuus licht, een iets verhoogd standpunt, in zwart-wit op groot formaat en een indeling van de onderwerpen in groepen en rijen, die het vormenrepertoire van de industriële architectuur vergelijkbaar maken. Geen enkel element dat afleidt van de centrale uitbeelding. In ongeveer veertig jaar fotograferen bent u uw eigen weg gegaan zonder u te laten afleiden of u aan modieuze tendenzen aan te passen. U laat het werk geheel voor zichzelf spreken en onthoudt u van commentaar. De toeschouwer ziet zich geconfronteerd niet met een foto en niet met een fotograaf, of zelfs een fotografenechtpaar, maar met een gebouw. Hij is alleen met het object, of op een industrieterrein.
Maar die toeschouwer ziet niet slechts één gebouw. Hij ziet vele series van bouwwerken. Hij ziet ze bovendien niet van maar één kant, maar van alle kanten. Hij wordt om het gebouw geleid. Hij ziet ze in grote aantallen naast elkaar. Hij kan ze vergelijken. Hij ziet gelijkenissen en kleine verschillen. De volgorde waarin de foto’s in een tentoonstellingsruimte of in een boek getoond worden is niet willekeurig. U heeft de platen zo geordend dat typologieën ontstaan: dezelfde basisvormen met variaties in kleine details, zorgvuldig gerangschikt. De toeschouwer wordt gedwongen zich te verdiepen in de details waarin de afgebeelde bouwwerken van elkaar verschillen of overeenkomen. In de inleiding van een tentoonstellingscatalogus plaatst Thierry de Duve de voor het werk van Bernd en Hilla Becher zo typerende reductie van iedere persoonlijke stijl in dienst van het benadrukken van de onpersoonlijke esthetiek van de objecten, die, wanneer de toeschouwer daar eenmaal gevoelig voor is, ontdekkingszin en vreugde over het begrijpen en vergelijken oproept. De toeschouwer die eerder geen specifieke interesse had voor watertorens of mijnschachttorens, kijkt plotseling met heel andere ogen naar die bouwwerken. Bouwwerken die hij eerst niet of nauwelijks bekeek, hoogstens zag, en zeker niet een esthetische waarde toekende. Maar nu wordt hij in de magie van de herhaling en bijna herhaling gezogen. De eerstvolgende watertoren die hij ziet zal hij in zijn hoofd bijna automatisch, op grond van specifieke uiterlijke kenmerken, in een serie proberen te plaatsen zoals hij heeft gezien in de fotoreeksen van de Bechers. En dan is er eigenlijk iets heel wonderbaarlijks geschied: de watertorens hebben een geheel eigen plek verworven in het bewustzijn van de toeschouwer. Die watertoren of fabriekshal wordt gezien als een intrinsiek waardevol object. Het bouwwerk heeft in zijn ervaring van de gebouwde leefomgeving de waarde gekregen van monument. De verandering van objecten, die uit de idee van zuivere functionaliteit ontstonden, in objecten met een sculpturale kwaliteit, verleent aan de eertijds profane industriearchitectuur een artistiek belang, waarvan de bouwers nauwelijks hadden durven dromen. De typologieën van ogenschijnlijk saaie utiliteitsgebouwen, die elk op zich in de optiek van velen weinig opwindend mogen schijnen, hebben bewerkstelligd dat wij die bouwwerken met andere ogen gaan bekijken.
Dit brengt mij weer op het onderwerp van uw werk: de industrie-architectuur en andere utiliteitsgebouwen. Vandaag de dag zijn vele architectuurhistorici en cultuurliefhebbers u dankbaar dat u op zo’n systematische en zorgvuldige wijze zo’n enorme hoeveelheid gebouwen in kaart heeft gebracht. Monumenten van de oude economie worden ze daardoor wel genoemd. Door uw werk is een documentatie aangelegd van vele complexen die intussen al lang zijn afgebroken en alleen nog bestaan door uw foto’s. Maar het is goed te bedenken, dat u deze onderneming – want zo mogen wij het gerust noemen, een zeer langdurige onderneming – begonnen bent zonder het oogmerk dat zulke nutsgebouwen uit de vorige eeuw allemaal zouden moeten worden bewaard. Er was niets romantisch aan. De onderneming wordt eerder gekenmerkt door een koele, wetenschappelijke zienswijze. De waarneming is onpersoonlijk, analytisch en systematisch, en altijd hetzelfde. Dit gigantische project werd begonnen op een moment, eind jaren vijftig van de vorige eeuw, dat architectuurhistorici zich nog niet voor ingenieursbouw durfden te interesseren en industrie-archeologen in hoofdzaak technische processen onderzochten.
Is het afbeelden van de werkelijkheid, zoals de documentaire fotografie doet, ook als kunst te beschouwen? Weliswaar gaat het om gebouwen die zo gefotografeerd zijn zoals u ze aantrof, maar uiteindelijk bent u degenen die het beeld gemaakt heeft. U heeft de werkelijkheid van vóór de camera achter de camera bepaalt. In deze zin is fotografie dus een even kunstzinnig medium als schilder- of beeldhouwkunst en een artistiek standpunt. De fotografie is weliswaar beperkt wat betreft de ingrepen in het beeld, maar wat het afbeelden van structuren en oppervlakte aangaat, is zij tienmaal zo effectief als welk geschilderd of getekend beeld ook (citaat Thomas Ruff). Rudi Fuchs, toendertijd directeur van het Stedelijk van Abbemuseum in Eindhoven, merkte al in 1981 op dat de vraag of dit werk van Hilla en Bernd Becher kunst is, eigenlijk niet zo interessant is. Alleen kunstenaars konden eraan beginnen. Kennelijk konden alleen zij de motivatie vinden om eraan te beginnen, en om het monnikkenwerk door te zetten. Dit langzame en moeizame proces op gang te houden is een vreselijk moeilijke taak. Waarschijnlijk hebben de Bechers hierin alleen kunnen volharden dankzij de artistieke structuur en motivatie van de onderneming. Een motivatie, mevrouw en mijnheer Becher, die gezien uw niet aflatende activiteit, nog immer springlevend is.
Mijnheer en mevrouw Becher, u staat internationaal te boek als de grondleggers van de nieuwe, documentaire fotografie. U heeft school gemaakt door een reeks jonge fotografen op te leiden in Düsseldorf. U heeft uw traditie, uw visie en attitude op drie generaties fotografen overgedragen. Leerlingen onder wie Thomas Ruff, Axel Hütte, Thomas Struth, Andreas Gurski, Petra Wunderlich, Georg Sasse, Candida Höfer en de allerjongsten Simone Nieweg en Laurenz Bergis, hebben ieder op eigen wijze de traditie van de – objectieve fotografie – verrijkt en verder uitgewerkt. Er heeft zich een ongewone concentratie van uitzonderlijk talent gevormd rond uw lessen aan de Düsseldorfer Kunstakademie. Dit heeft een substantiële, internationaal gerenommeerde groep van fotografen opgeleverd, die op hun beurt het gezicht van de 21ste eeuw, in zijn beginjaren, uitzonderlijk scherp profiel hebben gegeven.

Dan wil ik nu Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard uitnodigen de Erasmusprijs aan de heer en mevrouw Becher uit te reiken.