Dankwoord

Majesteit, Koninklijke Hoogheden, dames en heren,

ik dank u voor deze grote eer. Het schijnt dat ik deze prijs onder andere te danken heb aan het feit dat ik doorga voor een kosmopoliet. Dit was niet altijd een etiket dat alom werd bewonderd. Dus we moeten dit waarschijnlijk zien als een teken van vooruitgang.

Koninklijke Hoogheid, wij hebben iets met elkaar gemeen: wij zijn beiden kinderen van een gemengd huwelijk. In deze zin zijn wij als kosmopolieten ter wereld gebracht. Vanaf het moment dat wij konden praten waren wij ons bewust van het feit dat mensen van verschillende nationaliteiten zich anders uitten. Mijn vader is Nederlands, mijn moeder was Brits.

Dit is op zichzelf niet iets om ons voor op de borst te kloppen; het geeft ons geen bijzondere deugd. Het is tegenwoordig zelfs heel gebruikelijk, of in ieder geval een stuk gebruikelijker dan in 1951, mijn geboortejaar. Bovendien is het noch in uw familie, noch in die van mij, ofschoon om verschillende redenen, een nieuwe of abnormale ervaring. Maar het heeft mij althans wel behept met een zekere overgevoeligheid ten opzichte van nationaliteit, en nationaal gedrag, voor zover er zoiets bestaat; ik heb een nationaliteit, de Nederlandse, maar ik sta er ook half buiten. Ik kan mij, afhankelijk van plaats en tijd, min of meer gedragen als Nederlander, en ook min of meer als Engelsman. Maar als ik mijzelf qua nationaliteit moest definiëren, dan kan ik niet om die woorden “min of meer” heen.

Alweer, dit heeft geen bijzondere merite. Kinderen uit gemengde huwelijken gedragen zich bovendien niet altijd als kosmopolieten. De Duitse Keizer Wilhelm II had een Engelse moeder. Misschien bij wijze van compensatie, deed hij zich voor als anti-kosmopoliet, als super-Duitser. Mensen die teveel nadruk leggen op hun nationaliteit komen niet zelden uit gemengde huwelijken, of de grensgebieden van grote landen. Hitler was er zo een, en ook Napoleon. Maar ook de super-Brit Winston Churchill was de zoon van een Amerikaanse moeder.

Het is nu gewoon dat monarchen zich gedragen als schoolvoorbeelden van hun nationaliteit, maar dit is een betrekkelijk modern fenomeen. Zelfs in het recente verleden waren Europese vorsten vaak buitenlanders in de landen die zij regeerden, en meestal van Duitsen bloed. Het was deel van hun aristocratische habitus om boven nationaliteit te staan. Zij hadden familieleden in heel Europa, en spraken onder elkaar gemeenschappelijke talen, meestal Frans, soms Duits. Zij voelden zich even goed thuis in een Duits Schloss, als in een Brits paleis, of een Italiaans palazzo. Het waren natuurlijke kosmopolieten, in de beperkte zin dat zij een perspectief op de wereld deelden met hun gelijken in verschillende landen.

Ook dit, Koninklijke Hoogheid, is iets dat wij met elkaar gemeen hebben. Mijn moeder kwam uit een joodse familie, ook van Duitsen bloed, en natuurlijk kosmopolitisme is iets dat veel Europese joden, door migratie en handel, deelden met de aristocratie. Ook zij hebben zich sinds de 19de eeuw dikwijls gedragen als super-patriotten (de Duits-joodse vereerders van Richard Wagner, bijvoorbeeld) om redenen die te zeer voor de hand liggen om hier verder te behandelen. Mijn overgrootvaders die uit Duitsland naar Engeland emigreerden heb ik niet gekend, maar mijn grootouders waren net als Churchill super-Britten.

De band tussen joden en aristocraten heeft een lange historie in Europa. Prinsen en hertogen vertrouwden hun joodse hofadviseurs juist omdat het buitenstaanders waren, en daarom wellicht minder geneigd om zich aan te sluiten bij lokale komplotten. En koningen en keizers waren vaak geliefd onder minderheden, omdat die minderheden werden behandeld als gelijke onderdanen, en tevens werden beschermd tegen de agressie van dominante bevolkingsgroepen. In theorie tenminste. U kent misschien de anecdote over Keizer Franz Joseph die bij een bezoek aan zijn domeinen in Galicië werd omringd door Jiddish-sprekende shtetl-joden. Toen een van zijn officieren, ongetwijfeld geërgerd door deze arme sloebers, zei dat hij geen woord van hun gebrabbel kon verstaan, zei de keizer dat hij de dorpelingen uitstekend kon begrijpen. “Wat zeggen zij dan, Majesteit?”, vroeg de officier. “Dat is tussen mij en mijn onderdanen,” sprak de keizer.

Kosmopolitisme, vooral onder de elites, kan een soort arrogantie in de hand werken, een ongeduld met mensen die een nauwere identiteit nastreven. In de naoorlogse drift om van ons allen Europeanen te maken is het nationale gevoel soms veronachtzaamd – behalve in de voetbalstadions. En dat is iets waar sommige populisten nu garen bij spinnen.

Maar een van de voordelen van een kosmopolitische blik is dat het tolerantie bevordert, dat wil zeggen, tolerantie jegens perspectieven die men zelf niet noodzakelijk kan delen. Het is nu enigszins modieus in sommige kringen om verdraagzaamheid te kritiseren, en af te doen als onverschilligheid, of, om in langue de bois te vervallen, als “moreel relativisme”, of zelfs nihilisme. Dit wordt gezegd door mensen die een lans zeggen te breken voor de Verlichting. Ik vindt dit jammerlijk, aangezien tolerantie een van de voornaamste verworvenheden is van diezelfde Verlichting.

Maar kritiek op tolerantie is niets nieuws. De liberale democratie werd in de eerste helft van de vorige eeuw vaak verguisd door illiberale intellectuelen omdat de liberale staat geen hogere waarden zou hebben, waarvoor mensen bereid zouden zijn offers te brengen, ja zelfs te sterven. Er was, zo werd gedacht, in een liberale staat, niets om in te geloven behalve materiële welvaart en comfort. Ik kan mij soms niet onttrekken aan de gedachte dat onze huidige kruisridders voor Westerse waarden tegen het zogenaamde ‘Islamofascisme’ hun vijanden heimelijk benijden. De Islamisten hebben tenminste iets om in te kunnen geloven.

Nu is het waar dat de liberale staat niet pretendeert ons de betekenis van het leven te verklaren. Iedere burger moet zijn eigen weg naar Jeruzalem vinden. Maar dit betekent dat wij verschillende keuzes, in cultuur, geloof, of politiek, moeten tolereren, ook al delen wij die keuzes niet. Onverdragelijk is alleen het gebruik van geweld om de eigen keuzes aan anderen op te dringen.

De gemeenschappelijke cultuur waarin ik nog ben opgegroeid – trots op de opstand tegen het Katholieke Spanje, bijvoorbeeld, iets dat ook niet in alle delen van Nederland onproblematisch was, of een gehechtheid aan de goede Sint – verschaft niet meer voldoende sociale lijm om onze maatschappij bij elkaar te houden. Ook de visie van Erasmus van een gemeenschappelijk Christendom is niet adequaat om de verscheidenheid van een modern Europees land te overbruggen. Of we willen of niet, een meer kosmopolitische blik is nu onontbeerlijk voor ons allen.

Dit vervult veel mensen met vrees, alsof we nu gevaar zouden lopen te vergeten wie we zijn, of dat democratie op het punt zou staan te verdwijnen. Maar ik geloof niet dat een gemeenschappelijke cultuur, laat staan een gemeenschappelijk geloof, noodzakelijk is voor het functioneren van een liberale democratie. Nodig is daarentegen wel de bereidheid om zich te houden aan de regels van het democratische spel. We moeten de wetten naleven, die worden gemaakt in het door ons gekozen parlement. We moeten elkaar leren accepteren als gelijkwaardige burgers, ongeacht wat we op ons hoofd wensen te dragen. Dit zal niet altijd gemakkelijk zijn. Maar één ding is zeker: zonder tolerantie zijn wij gedoemd tot falen.