Laudatio

uitgesproken op 9 november 2011 door Z.K.H. de Prins van Oranje, Regent van de Stichting Praemium Erasmianum

Majesteit, Koninklijke Hoogheden, Excellenties, dames en heren,

‘Publieke ruimte’ is een tamelijk abstract woord. Het kan slaan op een virtuele openbare ruimte op het internet, maar dat is niet wat ik hier bedoel. Wat ik bedoel is de fysieke ruimte, hier op de grond. De gebieden waar individuen, families, gemeenschappen, waar zelfs mensenmassa’s bijeenkomen, waar ze elkaar ontmoeten voor hun vrije tijd en voor hun plezier, en waar ze zich van de ene plek naar de andere begeven. De plaatsen waar mensen leven als ze niet thuis zijn: pleinen, parken, winkelcentra, spoorwegstations, enzovoorts. Het is deze openbare ruimte die een cruciale rol speelt bij het verzekeren van een kwaliteit van leven. Over de gehele wereld groeien de stedelijke gebieden steeds sneller. Steeds meer mensen zoeken werk en levensvervulling in de stad. In veel landen hebben grote metropolen en hun voorsteden zich ontwikkeld tot enorme, onleefbare conglomeraties. Grote steden hebben hun eigen dynamiek die controle door mensenhand lijkt te trotseren. Des te meer reden om die controle op te leggen door ontwerp.

Het ontwerp van de openbare ruimte bepaalt hoe individuen en groepen die ruimte ervaren en gebruiken. Hier ligt de uitdaging voor stedenbouwkundigen en architecten. Zij moeten de behoefte vervullen van de mensen aan een plek om te leven en te werken, en die combineren met een gedeelde publieke ruimte, met gemakkelijk herkenbare oriëntatiepunten waar de mensen samenkomen. Wat voor aannames liggen ten grondslag aan het planning proces van de stedenbouwkundigen? Hoe formuleren zij de behoeften van de mensen? En tenslotte, hoe ervaren mensen de resultaten? Voor het bestuur van de Stichting zijn dit cruciale vragen omdat ze raken aan het ontwerp van een samenleving die ernaar streeft een thuis te bieden aan vele, uiteenlopende groepen mensen. Daarom hebben wij als thema voor de Erasmusprijs 2011 gekozen het ontwerpen van de openbare ruimte in de stad.

Dames en heren,
Het plannen van een duurzame stad van de toekomst betekent dat je te maken krijgt met vele onbekende factoren. Het vereist visionair denken.
Wetenschappers hadden eens de angst dat aan het eind van de 19de eeuw Europese steden zouden omkomen in de paardenmest. Dat was hun milieunachtmerrie; ze waren ervan overtuigd dat de meest klemmende zorg van stedenbouwkundigen in de 20ste eeuw de vraag zou zijn wat ze met die mest moesten. Dat was toen ter tijd volkomen redelijk. Paarden hadden handel en transport eeuwenlang gedomineerd, en daar de bevolking en de economie explosief groeiden, was het logisch te verwachten dat dat een levensgroot probleem zou vormen. Natuurlijk konden ze niet de uitvinding voorzien van de verbrandingsmotor, die het probleem van de overtollige mest zou oplossen voor het zich voordeed. En natuurlijk schiep die weer zijn eigen, nieuwe problemen…

Als voorzitter van de United Nations Secretary-General’s Advisory Board on Water and Sanitation (UNSGAB), zou ik daar aan willen toevoegen dat menselijke uitwerpselen die dagen ook een groot probleem vormden in de stad. Die blijven nog steeds een probleem in een groot deel van de ontwikkelingslanden. De opbouw van een infrastructuur voor water en afvalverwerking heeft geleid tot een spectaculaire afname van sterfte- en ziektecijfers in West-Europa en Noord-Amerika. Afvalverwerking wordt nog steeds gezien als de meest belangrijke ontwikkeling in de medische geschiedenis.

Toegang tot veilige afvalverwerking en rioolwaterzuivering blijven essentiële voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. En zij horen tegenwoordig tot de grootste uitdagingen van stadsontwikkelaars over heel de wereld.

Hedendaagse problemen wijzen de weg naar hoe we bouwen voor een betere wereld. Maar de toekomstige behoeften van steden zullen bijna zeker heel verschillend zijn van wat we vandaag aan het ontwikkelen zijn.
Succesvolle oplossingen voor de problemen van de stad moeten passen op de huidige behoeften en tegelijk voldoende flexibel zijn om technologische vooruitgang en onverwachte veranderingen in menselijk gedrag te kunnen opvangen.
Joan Clos, de executive director van UN-Habitat en vroegere burgemeester van Barcelona, illustreert dit punt vaak door te verwijzen naar het Commissioner’s plan for Manhattan van 1811. Twee eeuwen geleden hadden stedenbouwers de visie om te voorzien in 35% openbare ruimte in hun ontwerpen – en dat in een wereld zonder behoefte aan of kennis van een grote transport infrastructuur. Dat is wat ik noem Visie met een hoofdletter V. Het leert ons ook dat masterplannen niet te veel detail moeten bevatten. De planningshorizon strekt zich te ver uit om precies te kunnen weten wat er in de toekomst zal gebeuren.
Manhattan is vandaag gezegend door de visie van de Commissioner in 1811. Het contrast met de één procent openbare ruimte in de ongeplande, steeds groter wordende sloppenwijken in de ontwikkelingslanden kan niet groter zijn. Het illustreert waar de stadsontwikkelaars mee te maken hebben. We hebben allemaal bewegingsruimte nodig, ruimte voor menselijke ontwikkeling.
Dat lijkt weliswaar voor de hand te liggen, maar city planning heeft vele verschillende gezichten. Veel hangt af van de economische situatie. Je kunt verstedelijking in Zuid-Amerika en Azië niet vergelijken met urbanisatie in Europa.

In het westen is stedenbouwkunde in zwaar weer geraakt. Tot voor kort werden gedetailleerde stedelijke groeiplannen als vanzelfsprekend aangenomen. Maar door de economische crisis is stadsontwikkeling niet meer wat het geweest is. We zijn gedwongen opnieuw na te denken over hoe we de gebouwde omgeving moeten vormen en verbeteren. Dit geldt voor de wijze waarop opdrachten gegeven worden en ook voor de verhoudingen tussen de betrokkenen bij de besluitvorming over zowel architectonische als stedenbouwkundige kwesties. Te midden van die veranderingen moeten stedenbouwkundigen omzichtig opereren en zich steeds flexibel aanpassen aan nieuwe omstandigheden.
Professor Busquets, ik wil nu wat nader ingaan op uw werk en de redenen op grond waarvan onze Stichting heeft besloten u de Erasmusprijs toe te kennen.
Volgens uw opvatting moet een stadsontwikkelaar met een open instelling aan een project werken, niet met een vastomlijnd idee. Voor u is dit niet een politiek correcte stelling, maar een principekwestie. Stadsontwerpers worden vaak ertoe verleid een planningsproces te beginnen met het zich voorstellen van een eindproduct – hoe zou een treinstation of een stadsplein er idealiter moeten uitzien. Zulke plannen worden gemakkelijk gefrustreerd door nieuwe ontwikkelingen, door onvoorziene praktische struikelblokken en door gebrek aan geld.
Uw benadering is anders. U koestert de diepgewortelde overtuiging dat het stedelijk ontwerpproces on-dogmatisch moet zijn en ruimte moet laten voor toekomstige aanpassingen. Men kan en moet geen rigide lange termijnplannen plannen maken voor een project dat in de tussentijd waarschijnlijk onvoorspelbare veranderingen zal ondergaan. Naar de mening van onze Stichting is het deze on-dogmatische benadering van stadsplanning en architectuur die een voorbeeld kan vormen en de discipline vooruit helpt.

Dames en heren,
Typerend voor professor Busquets is dat hij zijn werk baseert op een diepgaande historische analyse en studie van de omgeving in de ruimste zin des woords. Het eerste stadium van elk project is een grondige analyse van alle aspecten: historisch, sociologisch en morfologisch, de rol van water, straatpatronen en technische factoren. Professor Busquets noemt dit proces het ‘lezen’ van de stad in verschillende lagen. Wanneer eenmaal elk aspect van een stedenbouwkundig project is geanalyseerd, dan herinterpreteert hij de opdracht. Wat anderen een stedelijk ontwerp zouden noemen ziet professor Busquets het liefst als het ontwerpen van een programma voor de stad.
Het is ook dit aspect van zijn werk – een hoog niveau van analyse van verschillende lagen van de stad – dat hij deelt met zijn studenten. Dat zie je in zijn publicaties. Een voorbeeld is het boek over New Orleans, getiteld New Orleans, strategies for a city in soft land. De workshops met studenten aan Harvard werden gehouden vóór de orkaan Katrina. Het boek is afgemaakt na de ramp en kreeg daardoor extra relevantie.

Ik zou nog veel meer kunnen zeggen over professor Busquets’ methode van het opzetten van programma’s voor steden. Naast onderzoek zijn twee andere basale aspecten van zijn werk strategie en actie. Een typisch voorbeeld is het bemiddelen tussen partijen die bij een project betrokken zijn. Door te luisteren naar de visie van de mensen zelf over een ruimte en door hen een reeks van verschillende oplossingen voor te houden slaagt hij erin zich te verzekeren van hun betrokkenheid bij het ontwerpproces.
Bij voorbeeld: In 2007 vroeg de Amsterdamse woningcorporatie Stadgenoot aan professor Busquets om een bestaand gebied bij Amstelstation en Wibautstraat – de Parooldriehoek – te verbeteren en te verdichten door er nieuwe appartementen, kantoren en andere faciliteiten aan toe te voegen. Hij hield verschillende workshops waar hij verscheidene ideeën presenteerde en een heel scala aan mogelijke oplossingen. Door daar de klant en andere belangengroepen bij te betrekken startte hij een vorm van interactie die van cruciaal belang bleek te zijn in het bereiken van consensus. Door flexibel te zijn en zijn plannen steeds weer aan te passen gaf hij alle betrokken partijen het gevoel dat hun mening gehoord werd en dat daar rekening mee werd gehouden. Hij was ervan overtuigd dat op deze manier de discussie tussen klant en stakeholders uiteindelijk resultaat zou opleveren. Hij paste een soortgelijke benadering toe bij een nieuw ontwerp voor het oude stadscentrum van Toulouse. Professor Busquets’ idee om een achthoek te creëren met groene verbindingen tussen pleinen en boulevards werd een punt van discussie ruim voor de plannen werden uitgevoerd.

Professor Busquets, uw werk is begonnen met projecten in Barcelona. Deze projecten zijn exemplarisch geworden voor uw werk en hebben international sterk de aandacht getrokken. Ondanks de bescheiden omvang van uw bureau en staf, is uw oeuvre gestaag gegroeid met opdrachten over de gehele wereld. U bent betrokken geweest bij zulke uiteenlopende projecten als nieuwe grootstedelijke centra, reconstructies van oude en verwaarloosde stadscentra, ontwikkelingen van infrastructuur, waterfronten, havengebieden, woondistricten en individuele gebouwen – te veel om hier allemaal te noemen.
Ook in Nederland heeft u vele projecten gedaan. Uw benadering van stadsplanning wordt hier al jaren gewaardeerd. U heeft gewerkt in Den Haag, Rotterdam, Delft, Helmond en andere Nederlandse steden. Nu kunnen we uw werk zien in Europa, de Verenigde Staten en China en we gaan ervan uit dat we daar de komende jaren nog meer van zullen zien. Uw werk spreekt niet alleen professionals aan, collega’s die uw consistente benadering bewonderen, maar ook niet-professionals, gewone mensen uit het grote publiek. Uw presentaties laten zien hoe stedelijke ruimtes gestructureerd zijn, hoe deze kunnen worden gemanipuleerd, en hoe deze interventies – soms klein, soms aanzienlijk – een grote verandering ten goede teweeg kunnen brengen.