Dankwoord
Majesteit,
Goedemorgen. Dank u voor deze mooie gelegenheid, voor de indrukwekkende speech en voor deze prijs. Ik wil beginnen met de vele organisaties in Nederland te bedanken die het mogelijk gemaakt hebben dat het Nederlandse publiek met mijn werk kon kennismaken. In de eerste plaats Ritsaert ten Cate die mij jaren geleden naar het Mickery theater gehaald heeft, een plek die twintig jaar lang gewijd was aan ‘joost mag weten wat’, waardoor je dus iemand kon uitnodigen die niemand kende. Het enige dat wij zeiden, was: wat is dit, wat zou dit kunnen zijn, wat kunnen wij tot stand brengen? Een instelling, altijd met een open einde, vijfentwintig jaar lang. Voorts het Holland Festival dat in de loop der tijden, onder verschillende directeuren (Ad ’s Gravesande, Jan van Vlijmen en tegenwoordig Ivo van Hove) mijn werk op zo’n hoog niveau, midden in de stad, heeft gepresenteerd. Met oog voor wat progressief en baanbrekend is, maakte het deel uit van een gevoel van nationale opwinding. Daar ben ik heel erg dankbaar voor. En natuurlijk noem ik de Nederlandse Opera die, onder leiding van Pierre Audi, de komende jaren het eerste operahuis in Europa belooft te worden met een repertoire dat voornamelijk uit eigentijds werk bestaat; zoals het was in de tijd van Mozart en Verdi, en wat normaal zou moeten zijn. Ik heb de eer en het genoegen gehad om samen met Rudi Fuchs en Dorine Mignot – met hun buitengewone financiële en morele steun – in het Stedelijk Museum te werken aan de bijzondere overzichtstentoonstelling van 25 jaar werk van Bill Viola. Ik ben het Filmmuseum – een prachtige locatie – zeer dankbaar dat het mijn film die anders zelden te zien is, vertoond heeft. De Nederlandse televisie, in het bijzonder de VPRO, voor het feit dat ze echt een podium gecreëerd hebben voor iets dat van het gewone afwijkt. En tenslotte het Nexus Instituut, onder leiding van Rob Riemen, dat probeert een intellectuele dialoog aan te gaan over de economische, politieke en culturele grenzen heen. Gefeliciteerd, het is opwindend om deel uit te maken van deze culturele ‘scene’. Ik ben werkelijk goed bejegend in Nederland, ook vanochtend weer. Ik ben daar heel erg dankbaar voor.
Het idee van Holland als modelmaatschappij spreekt mij als Amerikaan erg aan. Zo weet ik dat er bijvoorbeeld in Duitsland vaak naar uw land wordt gekeken als het gaat om een verlichte benadering van moeilijke maatschappelijke en culturele vraagstukken. Het betekent dan ook heel veel om hier erkenning te krijgen. Ik zou bijna vergeten om de gulle reacties van de Nederlandse pers op mijn werk door de jaren heen te noemen, en in het bijzonder de consternatie over mijn meest recente werk, The Rake’s Progress, dat in de lokale pers op een werkelijk hartverwarmende manier verafschuwd werd. Ik voelde me weer jong. Het is prettig om arrivé te zijn, maar het is ook goed om terug te blikken: de film die u zojuist zag van mij in mijn jonge jaren tijdens de repetities van Don Giovanni – een produktie die langzamerhand klassiek geworden is en die tien jaar geleden als vrijwel waardeloos werd afgedaan door het merendeel van de New Yorkse pers. Ik zou dus de onvervalste discussie die mijn werk oproept als een soort ereteken willen beschouwen. Tegelijkertijd moet ik zeggen dat ik erg getroffen was door de ‘American go home’ teneur in de recensies. Ik zal u zeggen waarom ik hier werk: een reden is natuurlijk dat ik hier geweldige medewerkers heb en deel uitmaak van de ‘scene’, maar ook omdat ik vind dat je als Amerikaan gevoel moet hebben voor nieuwe ontwikkelingen. Op dit moment worden veel dingen ‘à la Americaine’ op grote schaal geïmporteerd in Europa en je zou uit de eerste hand moeten zien wat de maatschappelijke consequenties zijn; die zijn bepaald ernstig. En als men al verontwaardigd was dat er in de opera Amerikaans gesproken werd, zou ik alleen willen zeggen dat het gevaarlijker is dat er Amerikaans gesproken wordt in uw directiekamers en in het parlement. Dit vergt eerder onderzoek dan de Amerikaanse ideeën in de opera. Mijn land is een geweldig land dat echter niet altijd de meest wijze beslissingen neemt, zullen we maar zeggen. Weet wel wat u doet. De reden dat ik hier werk is, eerlijk gezegd, dat ik dáár niet kan werken. Dit is het eerste jaar in mijn leven dat ik geen werk kan krijgen in de Verenigde Staten, omdat de aard van mijn werk te onaangenaam is voor de mensen aan de top van de grote instellingen. Die instellingen zijn er niet op gericht om vragen te stellen, maar houden zich onledig met gebaren met een soort nostalgische waarde waar niemand meer in gelooft; dat is nu eenmaal gemakkelijker dan handelen op basis van waar men voor staat. Het is een ernstige zaak wanneer de officiële cultuur een doorgeefluik wordt voor holle frases. Zo is de overheid nu eenmaal, en omdat de overheid zelfs officiëler is dan de opera, hebben we met lege gebaren een probleem. Hoe kunnen we een manier te vinden waarbij het gebaar zinvol is? Als het een gebaar is dat ooit gemaakt werd, kunnen we het dan nog steeds maken? Misschien wel, maar onder welke voorwaarden en met wat voor houding tegenover onze erfenis? Deze mooie zaal bijvoorbeeld, gebouwd met geld en winsten van de Verenigde Oostindische Compagnie, vertegenwoordigt een hele erfenis. Temidden van deze geweldige zeemeerminnen die naar het heelal kijken, moeten we ons in dit gebouw afvragen wat het betekent om erfgenaam te zijn van driehonderd jaar geschiedenis en van onze relaties met de rest van de wereld. Dit is een ernstige zaak. Je kunt niet zomaar zeggen, o dit is nu van ons, is dat niet aardig? Het heeft een heel duistere erfenis.
Ik moet hier wel werken, omdat u mij de mogelijkheid biedt op zo’n schaal te werken, waarop ik dat in mijn eigen land niet kan. Maar besef alstublieft, voordat u besluit dat cultuur eigenlijk iets is dat marktwaarde heeft, dat de klassieke cultuur in feite de markt overstijgt. Godzijdank. U hebt een fantastisch stelsel met forse culturele subsidies, haal dat niet overhoop! Ons kunstenaars werd altijd gezegd dat we aan de nieuwe markteconomie moesten deelnemen. Als werkers op cultureel gebied moeten we nadenken over en deelnemen aan de ontwikkeling van een nieuwe sociale ecologie en tegelijkertijd op een creatieve manier met de nieuwe economische realiteit omgaan. Maar, net zo belangrijk, zou ik de zakenwereld met klem willen vragen om hun wereld aan te passen aan de culturele realiteit. Dank u. Kunnen we langzamerhand niet inzien dat er behalve de baten, ook nog een categorie is van de zogenaamde ‘menselijke kosten’? Hoe moet je die berekenen? Wat betekenen die vierhonderd jaar onbetaalde lonen waarvan de betalingstermijn in onze generatie vervalt, om met Martin Luther King te spreken? Hoe moeten die terugbetaald worden, want het gaat nu allang niet meer om geld alleen. De internationale schuldenlast weegt zwaar, en ik heb het nu niet over de Wereldbank. Ik bedoel de menselijke schuld; er moet in onze tijd een manier gevonden worden om deze eervol in te lossen.
Ik ben zeer geroerd door de speech over mijn werk, maar ik moet benadrukken dat er niet zoiets bestaat als ‘mijn werk’; door Mauricio Kagel te eren eert u een grote persoonlijkheid en zijn fantastische oeuvre. Ik doe eigenlijk niets, in feite eert u iedereen; alle anderen in deze zaal, omdat mijn werk zonder u allen geen betekenis heeft. Onze taak komt er op neer om verder te kijken dan het individuele genie en om te leren inzien dat alle cultuur gebaseerd is op een systeem van wederkerigheid en democratische participatie Wij moeten allen zeer vindingrijk zijn in het bedenken en steunen van nieuwe democratische structuren, want de oude zitten in de problemen. In grote delen van de wereld sterven de mensen letterlijk voor het recht hun stem te mogen uitbrengen. Ikzelf kom uit de financieel meest succesvolle democratie ter wereld waar, bij de laatste verkiezingen, slechts 37% van de bevolking de moeite nam om te gaan stemmen, waardoor de verkiezingen door 19% van de bevolking gewonnen konden worden en waardoor natuurlijk een sterke rechter vleugel ontstaat. Je moet je afvragen, waarom de mensen niet meer betrokken zijn, waarom de discussie – als je het recht hebt een democratie te vormen – niet breder is, niet intenser, waarom de belangrijke issues niet beter worden onderkend in de publieke dialoog, waarom we steeds dezelfde clichés uitwisselen. Het is duidelijk dat de politiek en de manier waarop politici tegenwoordig te werk gaan, geen enkele ruimte laten voor echte persoonlijke voldoening. Het is nu aan een generatie kunstenaars om nieuwe impulsen te geven aan de eeuwigdurende discussie over belangrijke onderwerpen van gesprek; onderwerpen die er nog steeds liggen en waar eindelijk iets aan gedaan moet worden. Maar we leven in een tijd waarin de temperatuur van de zakenwereld en van de media een beetje kil is, succesvol maar een beetje koud. Wat is er voor nodig om de gloed, de warmte, de intensiteit van volledig engagement en participatie weer op gang te brengen? Dit is een zaak van de cultuur. Het herstel van wezenlijk democratische vitaliteit in politieke en economische systemen is een kwestie van cultuur. Het is nu aan de kunstenaars om zo creatief mogelijk nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan met zakenlieden en politici, en niet te denken dat wij slechts franje of het toetje van de maaltijd zijn. Nee, wij vormen het basisvoedsel, dat wil zeggen het beste van de maaltijd. Er zal überhaupt geen maaltijd zijn totdat werkers in de cultuur een tafel creëren waar wij allemaal tegelijk kunnen aanzitten. Wij leven in een tijd van Nelson Mandela en van een vroegere laureaat, Václav Havel, die zich tot ieders verbazing tegen de stroom in hebben voorgenomen een nieuwe maatschappij te creëren, door een regering te vormen met oude vijanden en door het overbruggen van ondraaglijke tegenstellingen en pijn. Die zijn inderdaad niet te verdragen. Ik wijs er op dat de media op dit moment niet in staat zijn om de hoeveelheid pijn, verwarring en onrechtvaardigheid die we dagelijks om ons heen zien bespreekbaar te maken. Daar moet een ander idioom voor komen, dat nog niet ontwikkeld is. Dostojewski heeft daar een mooi begin mee gemaakt.
Ik schaam me natuurlijk wel een beetje dat ik al op zo’n jonge leeftijd geëerd word, terwijl ik, denk ik, nauwelijks iets gedaan heb. Persoonlijk vat ik deze prijs zo op: zorg ervoor dat je werk van nu af aan steeds beter wordt. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat we op z’n best leven in een lastige tijd, waarin de overgang van de overgeleverde structuren naar iets dat een weerspiegeling is van een maatschappij die we nog niet begrijpen moeilijk zal zijn. We moeten bereid zijn ons ongemakkelijk te voelen, om ten minste het eerste contact te leggen, om niet altijd gelijk te willen hebben, maar te beseffen dat wij het misschien wel eens bij het verkeerde eind zouden kunnen hebben. Juist als we begrijpen dat we er falikant naast zitten, zouden we misschien de dialoog kunnen aangaan met hoop op een genezende kracht. De kunsten hebben een fase doorgemaakt waarin complexiteit en ondoorzichtigheid het hoogste goed was, wat ik volledig kan begrijpen in een wereld die beheerst wordt door de reclame; waar de boodschap zo eenvoudig mogelijk moet zijn en zo ongelooflijk dominant is dat ze haar betekenis verliest. Kunstenaars besloten natuurlijk om juist de andere weg te kiezen en te zeggen: goed, waarheid en schoonheid zijn in feite verborgen. Die zul je nooit overdag op de televisie vinden, omdat de echte dingen waar het in het leven om gaat verborgen zijn, en je bijvoorbeeld iemand niet kent door de manier waarop hij zich kleedt. Het duurt een tijdje om te ontdekken wat er werkelijk allemaal gaande is. Maar wie weet, als we de moeilijkheden echt te lijf gaan in plaats van er omheen te draaien of ze uit de weg te gaan, kunnen we nog wat van elkaar leren. Mijn werk houdt in dat ik een groep mensen een zeer moeilijke opdracht geef en dat we met elkaar proberen daar wat van te maken. Van avond tot avond weet je niet wat het resultaat zal zijn, maar je moet alles geven wat je in je hebt.
Toen ik maanden geleden deze zaal bezocht lag het fraaie ‘melkweg’-tapijt nog niet op de vloer. Onder dit tapijt bevinden zich mooie, ingelegde, kaarten van de wereld en het heelal. Het is heel ontroerend om te zien hoe de mensen in 1650 dachten dat de wereld er uitzag. De tijd van ontdekkingsreizen, maar ook van uitbuiting, is erg opwindend. Maar als je naar deze kaarten kijkt, krijg je een tweeledige reactie. Ten eerste, verwondering over wat deze agressieve handelspolitiek kon bereiken, maar tegelijkertijd het gevoel dat deze kaarten niet compleet zijn. De wereld ziet er in feite niet zo uit; dit was het beste wat men er toen van kon maken, maar tegenwoordig weten we wel beter. Mag ik suggereren dat we eigenlijk nog steeds met dezelfde onvolledige informatie werken, en dat we nu het vakmanschap en de ambitie moeten waarderen die deze onvolledige kaarten en deze hele onderneming tot stand hebben gebracht. Laten we zeggen dat er meer voor nodig zal zijn dan het zenden van een handelsmissie en de Wereldbank naar de rest van de wereld om onszelf, laat staan anderen te helpen.
Als we het hebben over de erfenis van Nederlands Indië, waar het op dit moment, zoals u weet, erg moeilijk is om in Jogjakarta aan rijst te komen, aan de verwoesting van dat land in de afgelopen anderhalf jaar – dan vraag je je af wat we hebben geleerd van Indonesië. Een van de dingen die ik heb geleerd van Indonesië is een aandoenlijke benadering van de kunst. Op Bali legde de belangrijkste dansleraar van het eiland, een mooie oudere heer, het verschil uit tussen een goede danser, een excellente danser en een groot danser. Een goede danser begrijpt de muziek, kent de passen, kent de woorden en heeft een geweldige techniek. Een excellente danser begrijpt de muziek, de passen, de woorden, heeft een geweldige techniek en begrijpt de innerlijke betekenis. Maar een groot danser begrijpt de muziek, kent de passen, heeft een geweldige techniek, begrijpt de innerlijke betekenis en is boer. Want een deel van ons werk is om zo goed mogelijk mensen te voeden; een deel van ons werk is het benadrukken van natuurlijke processen en groei; deel van het werk is ook om in contact met de wereld te blijven, en ik zeg met nadruk dat de volgende generatie kunstenaars deze relatie nodig heeft. Het is niet kunst in een ivoren toren, het is kunst in het gewone leven waar de behoeftes en honger van mensen gestild moeten worden. Vorig jaar woonde ik op Bali een crematieplechtigheid bij waar op de derde avond muziek was om de geest van de overledene in huis terug te halen, zodat ze met haar familie kon praten, hun kon laten weten dat alles goed was met haar, en het gehele dorp bij elkaar kon komen voor het maal, om te rouwen en in de laatste vijf uren zelfs te lachen. De muziek was een metafysisch genezingssproces en als zodanig rationeel aantoonbaar. Het was geen vermaak, hoewel het in hoge mate onderhoudend was; het herstelde wat kapot was gegaan in het leven van de mensen.
Het is onze taak om iets te bereiken en dienstbaar te zijn, maar niet zozeer in termen van de nieuwe tirannie, het nieuwe totalitaire systeem van de marktwerking dat ons wereldwijd wordt opgelegd. Maar we moeten stilstaan en om ons heen kijken om alle pijn te zien die de mensen met zich meedragen, en proberen in contact te komen met die pijn en daar in de praktijk serieus iets aan te verbeteren. Dit proces gaat over het begrijpen van de primaire omstandigheden op onze planeet, dat wil zeggen: ballingschap en vluchtelingen. Er zijn op aarde meer vluchtelingen dan in enig andere periode in de geschiedenis. Wat betekent het eigenlijk, dat ik een prijs krijg voor mijn verdiensten voor de Europese cultuur en dat ik uit Amerika kom, zoals Mauricio zojuist aanstipte? Het betekent dat wij bannelingen zijn van onze eigen cultuur; het betekent gek genoeg dat wij allemaal vreemdelingen zijn, dat we onszelf opnieuw moeten ontdekken door de ander en dat het in feite slechts de mogelijkheden van de ander zijn die ons doen beseffen wat we hebben, wie we zijn en wie we kunnen worden. Alstublieft, regeringsleiders, open de grenzen. Laat de grenzen open, in de kunst en in de maatschappij. Begrijp dat we elkaar allemaal nodig hebben. Je kunt de hekken niet sluiten, nu niet en in de geschiedenis niet. Juist nu bevinden we ons wereldwijd op een dieptepunt van engagement en ruimhartigheid om mensen op te nemen. In het verschil leer je pas wat je zelf waard bent. Je leert dingen over jezelf die je anders nooit geweten zou hebben. Je creëert nieuwe mogelijkheden voor de maatschappij waartoe je behoort. En natuurlijk, wanneer ik Stravinsky’s The Rake’s Progress in een Amerikaanse gevangenis laat spelen, gaat het voor alle duidelijkheid hierom: is de Europese cultuur passé, heeft ze alles al gedaan wat ze moest doen, of is het eigenlijk zo dat de radicale openheid van de Europese cultuur diep, groot en visionair genoeg is om de komende maatschappij te incorporeren en niet slechts de huidige? Is de Europese cultuur sterk genoeg om open te zijn en vooruit te gaan en niet achteruit? Als ik een eigentijdse versie van een opera maak is dat omdat mijn antwoord luidt: Europa ga vooruit, alsjeblieft niet achteruit. Mozart leefde en stierf, opdat wij een beetje beter zouden leven en sterven. En ik herinner aan zijn trieste en armoedige dood. Zijn muziek trotseerde die beperkingen. Zijn muziek kent geen grenswachten; het radicaal maatschappelijke, culturele en politiek allesomvattende van zijn muziek blijft ons tot voorbeeld. In onze tijd van de triomferende wetenschap, van de sociale en politieke wetenschappen, missen we de wetenschap van het hart. Zouden we in de volgende generatie misschien even ambitieus op het gebied van de cultuur kunnen zijn als in het zakenleven en de wetenschap? Ik hoop het. Dank u wel.