Laudatio

De vraag wat de mens is, hoe hij is ontstaan, waar hij vandaan komt en waar hij naar toe gaat heeft reeds de vroegste beschavingen bezig gehouden. Ook vele Erasmusprijswinnaars hebben zich hierover het hoofd gebroken; ik denk aan die filosofen, theologen, antropologen en psychologen die wij onder onze laureaten tellen.

De vraag waar de mens vandaan komt en wat hem doet verschillen van de dieren ligt ook ten grondslag aan uw werk, professor Clark.

In tegenstelling echter tot alle vorige laureaten die zich met die vraag bezighielden, komt u als prehistoricus tot deze vraag via de meest nuchtere en vaak ogenschijnlijk zo simpele vondsten, die u als archeoloog doet. Uitgaand van de nauwkeurige bestudering, rangschikking en vergelijking van archeologische gegevens zoals vuurstenen, vuistbijlen, stuifmeelresten, grondsporen of scherven – of welke minieme sporen uit het verre verleden dan ook – hebt u aangetoond dat er meer is dan louter verzamelen.

Door de juiste vragen te stellen aan het gevonden materiaal en gebruik makend van de moderne natuurwetenschappelijke technieken hebt u conclusies getrokken ten aanzien van biologische, ecologische, sociale, economische en antropologische aspecten.

Reeds vroeg hebt u het interdisciplinaire karakter van uw vak onderkend en hebt u dwarsverbanden gelegd tussen disciplines die in het begin van deze eeuw nog ver van elkaar stonden. Waar de historicus zich op zijn hoogst met de laatste 5000 jaren van de menselijke ontwikkeling bezighoudt, beslaat uw werkterrein enkele miljoenen jaren. Hoewel de laatste twee eeuwen meer met de mens en zijn omgeving is gebeurd dan in de laatste 50.000 jaar en in de laatste 50.000 jaar weer meer dan in de afgelopen 500.000 jaar hebt u duidelijk gemaakt dat er nauwelijks een belangrijker gebeurtenis denkbaar is dan het moment, waarop de mens zich door de ontwikkeling van ‘cultuur’is gaan onderscheiden van de primaten en alle andere dieren. In de voortdurende culturele ontwikkeling en ontplooiing sedert dat moment – eerst heel langzaam, maar vervolgens steeds sneller – vormen twee revoluties, de Neolithische en de Industriële de meest markante caesuren.

Bij de overgang naar de periode, die wij het Neolithicum noemen, deed de mens de stap van gebruiker van hetgeen de natuur opleverde naar die van voedselproducent met een vaste woonplaats en contrôle over plant en dier. Enerzijds werd zo de basis gelegd voor de steeds meer complexe samenlevingen met een grote mate van diversiteit, creativiteit en culturele rijkdom. Anderzijds is het ook het begin van de ongebreidelde bevolkingsgroei, grootschalige armoede voor velen, honger, epidemieën, oorlog en vervuiling. Het is de grote uitdaging van deze tjd om de positieve verworvenheden aan te wenden ter beheersing en uitbanning van alle ongewilde en onvoorziene negatieve neveneffecten van onze culturele ontplooing, zoals onze laureaat in 1987, Alexander King, al tientallen jaren geleden zag. Deze verandering had tot gevolg dat de samenlevingen complexer werden, de diversiteit, creativiteit en socialisatie toenamen, waardoor tenslotte het materieel welzijn groeide.

Een van de kernvragen waar u zich mee bezighoudt is de vraag wat de vroegste hominiden rond 500.000- 250.000 jaar geleden onderscheidde van de primaten. “Wij danken onze identiteit als menselijke wezens”, zo schreef u, “aan het feit dat wij, in tegenstelling tot de dieren, tot gemeenschappen behoren die door gezamenlijke normen en waarden gevormd worden.” Uw interesse is zich gaan concentreren op de inventiviteit en adaptieve capaciteiten van de vroegste mensen, op de verschillende cultuurpatronen, ieder met hun eigen waarde.

Uw enorm wijde onderzoeksterrein blijkt uit uw studie van de bio-archeologie naast die van de economie, waarbij de vraag gesteld wordt hoe de mens wist te overleven en zich aan te passen aan verschillende ecosystemen. In uw sociaal archeologische studies wijst u er op dat wij niet met individuen te maken hebben, maar met gemeenschappen van mensen met hun eigen stratificatie en organisatie, en hun relaties tot elkaar en de natuur.

U hebt erop gewezen dat in de loop van de laatste twee tot drie miljoen jaren de meest elementaire biologische funkties als eten, wonen, paren, opvoeden, vechten en doodgaan voorgeschreven werden door het feit dat men behoorde tot een historisch en plaatselijk bepaalde culterele groep, waar gedragspatronen bepaald werden door specifieke normen en waarden.

Dit is het essentiële verschil tussen de mens en de dieren. De mens wordt in zijn gedrag bepaald veeleer door historische dan door louter aangeboren, biologisch bepaalde eigenschappen: “Het delen van gemeenschappelijke tradities maakt ons bewust van een gemeenschappelijk verleden. Wij volgen overgeleverde culturele patronen, omdat we tot gemeenschappen behoren die historisch bepaald zijn: we zijn vrij om veranderingen aan te brengen met als gevolg een verbazingwekkende verscheidenheid aan culturele patronen”.

De prehistoricus is bij uitstek geschikt om deze diversiteit in de mens te onderkennen, zoals u in uw vele publicaties gedaan hebt. Met behulp van uw kennis van de vergelijkende ethnologie en de sociale antropologie bent u tot de conclusie gekomen dat -geheel anders dan dat bij de dieren het geval is – het hele proces van vermenselijking gebaseerd is op de ontwikkeling van verschillende tradities die de culturele diversiteit ten gevolge heeft gehad. Juist die verscheidenheid en sociale ongelijkheid zijn de sleutelfactoren tot het ontstaan van karakteristieke culturen. Rivaliteit en naijver zijn hierbij de belangrijkste prikkels van de mens en dat zijn ze nog steeds. Anders dan bij de dieren is bij de mens juist het specifieke relevant en niet het algemene. In uw studie van de vroegste en meest primitieve artefacten hebt u aangetoond dat – anders dan wij zouden denken – louter praktisch nut niet de uiteindelijke drijfveer is geweest voor de vorm waarin ze tot ons gekomen zijn.

In uw essay Symbols of excellence schrijft u dat de meest verfijnde artefacten – of dat nu schelpen uit het Palaeolithicum zijn of ivoor, amber, jade, goud of edelstenen uit latere perioden – niet als gebruiksvoorwerpen of wapens werden gemaakt, maar bestemd waren voor de voorouderverering en later ook voor opluistering van de mens zelf; dus niet om te voldoen aan materiële verlangens maar om waardesystemen te benadrukken in het licht van religie en politiek. Daarbij is echter tevens de gave om zich te onderscheiden een essentiëel element om te overleven gebleken, want wie de meest verfijnde wapens, gereedschappen of medicijnen weet te maken heeft de meeste kans te overleven; wij zien dat dagelijks om ons heen. Aldus is het gevoel voor kwaliteit en het esthetisch bewustzijn, die in de vroegste sporen van de Homo sapiens terug te vinden zijn, niet alleen de prikkel tot de culturele ontwikkeling van de mens ook de kern van zijn menszijn.

Nu de gehele wereld door de industriële technologie beheersd wordt en nu de overeenkomsten tussen de volkeren groter lijken te worden dat de verschillen, kan men zich afvragen hoe men de homogeniserende en nivellerende tendenzen kan verenigen met de diversiteit aan menselijke waarden en normen. Betekent het niet dat, wanneer het proces van gelijk- schakeling zich voortzet, de diversiteit aan culturele patronen vernietigt worden en daarmee uiteindelijk de menselijke waardigheid?

Gelukkig blijft u echter positief omdat u meent, zoals ik begrepen heb, dat de grotere ontplooingsmogelijkheden slechts de rivaliteit en de hang naar succes bevorderd hebben, terwijl de professionalisering en specialisering in de moderne wereld de varieteit en diversiteit van de mens eerder doen groeien dan afnemen. Uit deze boeiende vragen die u in uw publicaties stelt blijkt het wijde terrein dat u met uw vak in verband weet te brengen.

Ik kan mij voorstellen hoe gefascineerd uw studenten naar uw colleges luisterden. In Cambridge hebt u door uw inspirerende werkwijze een wetenschappelijke school doen ontstaan die zijn invloed in de gehele wereld doet gelden. Met uw talloze publicaties, waaronder drie boeken die nota bene het laatste jaar verschenen, hebt u de wetenschap in hoge mate verrijkt. Daarnaast hebt u ook het grote publiek doordrongen van de betekenis van de inzichten van de prehistorie voor de moderne samenleving. Uit al uw activiteiten blijkt echter bovenal uw grote liefde en interesse voor de mens. Dit doet u met ere scharen in de rij van Erasmusprijswinnaars, want zoals een collega van u eens opmerkte: “to be human is not to be everyman, it is to be a particular kind of man” en dat bent u!

Met deze woorden wil ik u de Erasmusprijs 1990 overhandigen.