Dankwoord

Majesteit, Koninklijke Hoogheden, Dames en Heren,

Het gaat altijd anders in het leven dan je denkt. Ik had een bepaald begin bedacht voor mijn dankwoord, maar dit musiceren is een regelrechte aanslag op mijn emoties. Zoveel oude bekenden, oude makkers, zo schitterend muziek te horen maken in de tedere Strauss, in de nostalgieke Elgar – zo’n typisch Engels stuk – het zal je allemaal maar gebeuren. Ik kom er straks misschien nog wel op terug. Daar ben ik enorm dankbaar voor, voor de muzikale bijdrage. Muziek is een wonderbaarlijke taal.

Een lievelingsschrijver van mij, Thomas Mann, verzuchtte eens in één van zijn dagboeken: ‘Hoe is het toch mogelijk dat woorden van lof zo snel vervliegen en dat woorden van kritiek zo lang doorleven?’. Thomas Mann, Nobelprijswinnaar, schreef dat toen hij net zijn meesterwerk Dr. Faustus had voltooid. Zo zei een vooraanstaand Engels musicus tegen mij: ‘Ik kan er niet tegen wanneer mijn werk niet goed wordt beoordeeld in de pers; dan moet ik de volgende dag de hele dag het bed houden’. Waarop ik zei: ‘Beste man, dan kan ik wel het halve jaar in bed blijven’. Het zijn typisch voorbeelden van kunstenaars, artiesten die onzeker zijn, aan zichzelf moeten twijfelen. Maar waar past dan dat beeld van die dirigent als veldheer – uit uw toespraak – Koninklijke Hoogheid? Waar past dat nu in? Ik denk dat degenen die mij iets beter kennen, wel weten dat ik niet noodzakelijkerwijs tot dit type behoor. Des te verrassender en vererender is het om uit uw handen, Koninklijke Hoogheid, deze zeer prestigieuze Erasmusprijs te mogen ontvangen. Verrassend; toen ik het bericht kreeg, wierp het toch ook – zo ben ik nu eenmaal – weer een aantal vragen op. In de eerste plaats het illustere gezelschap waarin ik mij zou komen te bevinden. Paste ik daar wel in? Om maar drie namen te noemen, die ik enorm bewonder: Olivier Messiaen, Marguerite Yourcenar en Sir Isaiah Berlin – kopstukken van de Europese cultuur. Ik heb dat zelf nooit zo gevoeld.

Een andere vraag die mij allang bezighoudt: is een prijs voor de muziek niet een contradictie? Muziek is een merkwaardige kunst – ik zei het daarnet al – het is een soort geheimtaal. Het speelt zich af in de tijd; je kunt het ook eigenlijk niet vasthouden. Wanneer de laatste tonen zijn verklonken zijn we weer terug in de wereld, en soms zelfs terug bij af. Wij, uitvoerende musici, zijn toch min of meer vogelvrij. Kijkt u maar eens naar de verschillende opinies in de dagbladen na een uitvoering; of luistert u maar eens naar wat uw medepubliek te melden heeft in de pauze van een uitvoering: zoveel verschillende meningen, die vaak ook zoveel te maken hebben met hoe je jezelf op zo’n moment voelt. Muziek is zo ontzettend complex en heeft zoveel verschillende facetten. Dat vluchtige van die muziek: zelfs in wat tegenwoordig zo’n enorme vlucht neemt – de registratie, grammofoonplaat, compact disc… – toch blijft er ook daarin beweging, al is hij dan gestold. Ook daar zijn bij beoordelingen myriaden verschillende inzichten.

Ja en wat is er nu met dat dirigeren aan de hand? Is het werkelijk zo, wil de dirigent werkelijk de veldheer zijn die orkesten naar zijn hand zet en het publiek stormenderhand verovert? Of ben ik – wil ik zijn – degene die samengaat met de musici en een muzikale bevlogenheid oproept, waardoor er een vonk overslaat naar het publiek, zodat er een soort mystieke band ontstaat tussen die uitvoerenden en het publiek? De muziekliefhebbers onder u hebben dat allemaal wel eens meegemaakt – misschien te zelden – dat moment tijdens een uitvoering waarop het lijkt alsof de tijd stilstaat en de wereld even de adem inhoudt. Ja, en dan dat dirigeertalent; dat is ook niet zo gemakkelijk te omschrijven.

Vandaag is een merkwaardige dag voor mij. Ten eerste: vanwege deze prijs, maar ook omdat precies op de dag af (het was zelfs een woensdag) 35 jaar geleden, 6 november, mijn eerste concert plaatsvond in het Concertgebouw met het Concertgebouworkest. Het orkest was altijd al koninklijk, maar had nog niet het predikaat. Excuses Majesteit! Ik weet die datum nog zo goed, omdat het de herdenking was van de Hongaarse Revolutie. Zelf was ik ontzettend blij dat het publiek verzocht werd om na afloop niet te applaudisseren. Ik dacht, het lauwe applaus dat ik zal oproepen voor de eerste keer, ontgaat mij dan. Ook precies 35 jaar geleden zei een prominent orkestmusicus: ‘Die jongen weet helemaal niets, maar hij is wel een dirigent’. Het merkwaardige van de zaak is dat deze musicus bij mijn weten nu hier in het auditorium zit. Het kan gek gaan. Inderdaad, ik heb waarschijnlijk een merkwaardig talent om via uitdrukking en gebaar – zonder veel woorden – iets los te maken. Maar andere karaktereigenschappen, en men heeft er helaas zeer vele nodig, waren mij niet allemaal aan mijn wieg gezongen. Er zijn vele voortreffelijke musici die zich geroepen voelen om te dirigeren en het toch niet bereiken om een orkest te animeren en het publiek te motiveren. Mijn muzikale wordingsgang werd begeleid door van die typisch Hollandse gezegdes en gemeenplaatsen als ‘roeien met de riemen die je hebt’, ‘kalm aan, dan breekt het lijntje niet’, maar vooral ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Dat was dan ook de eerste begroetingsformule bij mijn eerste repetitie in Amsterdam. Ook de veel bezongen integriteit – waar ik natuurlijk zeer vereerd mee ben – heeft geloof ik toch zijn oorsprong gevonden in een soort geremdheid om niet datgene te laten zien wat in me leefde: een soort angst om over de scheef te gaan. Soms doe je dat net toch, maar dan op het verkeerde moment.

Waarom ik hier nu toch sta na al die jaren? Ik denk vanwege een zekere halsstarrigheid, door een bepaalde gave om het de tweede keer beter te doen dan de eerste keer en het liefst om het de derde keer beter te doen dan de tweede keer. En door het schaven aan eigen talent, roeien met de riemen die je hebt, maar boven alles – en dat heb ik altijd beseft, ben ik altijd blijven behouden die idee, die gedachte, ook in een moment misschien van kortdurende frustratie – door het werken met éénzelfde ensemble meer dan 25 jaar in diezelfde zaal, dat orkest in combinatie met die zaal. Amsterdammers u kent uw geluk niet! Die samenwerking, die confrontatie met eenzelfde zeer trouw en ook zeer kritisch publiek, met een kritische pers, de grammofoonopnamen in die zaal met dezelfde producent, voor dezelfde maatschappij, dat alles heeft geloof ik geleid – in alle onbescheidenheid gezegd – tot een vrij unieke situatie. Dat aan die vrij unieke situatie een vrij abrupt einde is gekomen – ach, dat – en daaraan merk je dat je ouder wordt – is zo één van de grillige wegen die het leven dan plotseling kan inslaan. Het heeft vele gemoederen in beroering gebracht, het mijne ook, maar ik geloof dat het verstandiger en beter is om daar verder niet over te praten. Merkwaardig, maar na die scheiding – want dat was het – is ondanks sombere voorspellingen van velen die het zo goed weten konden en ook wisten, een ongelooflijk boeiende tijd voor mij aangebroken. Misschien had ik zelf ook, kijk maar naar Thomas Mann, mijn diepe twijfels. Mijn werk bij het Royal Opera House Covent Garden met als culminatie de recente Ring-cycli, de contacten die gesmeed zijn met Berlijn, de Dresdener Staatskapelle en de Wiener Philharmoniker en Boston, en niet te vergeten het memorabele herdenkingsconcert in Rotterdam met de hartverwarmende samenwerking met het Rotterdams Orkest, zijn onschatbare ervaringen geweest deze laatste vijf jaar. Dit alles heeft mijn muzikale horizon en ook mijn menselijke horizon enorm verwijd. Al die muzikale ervaringen, waaronder de confrontatie met het problematische werk van Richard Wagner, hebben geleid tot wat ik eigenlijk een soort muzikale bodybuilding vind.

Het is geen toeval dat de meeste van die activiteiten zich afspeelden in Europa en wel in dat deel van Europa, waar ik zo sterk de aanwezigheid van traditie voel; zelfs Boston is nog het meest Europese deel van Amerika en het Boston Orkest heeft eenzelfde soort zaal als in Amsterdam. Er zijn maar drie echt goede zalen in de wereld: Amsterdam, Wenen Musikverein, Boston Symphony Hall. Ik herinner mij dat ik, toen ik daar onlangs de 9de van Bruckner uitvoerde, toch een bepaald nostalgisch gevoel kreeg en aan Amsterdam moest denken. Sprekend over traditie, Mahler heeft eens tegen zijn dramaturg gezegd: “Was Ihr Theaterleute Tradition nennt, dass ist nichts Anderes als Euere Bequemlichkeit und Schlamperei”. Traditie is verwerpelijk wanneer het erom gaat betreden paden te bewandelen uit gemakzucht. Men moet traditie, wanneer men werkelijk serieus is, altijd weer op zijn nieuwe waarde leren kennen. Het schoolvoorbeeld op dit moment zijn de vele authentieke stromingen, het teruggaan naar zoals het geweest zou zijn. Als uitvoerder geloof ik dat je ook dat kritisch moet bekijken. Ik ben zeer dankbaar voor het werk dat Harnoncourt en andere hebben gedaan en nog doen. Maar ik geloof dat het dom en ook weer gemakzuchtig zou zijn om dat klakkeloos over te nemen, vooropgesteld dat men dat zou kunnen. Ik geloof dat men niet uit mode mee moet doen met dingen die commercieel goed zouden liggen. Voor mij is traditie alleen maar aanvaardbaar wanneer deze staat in een nieuw licht.

Dat musici van het Koninklijk Concertgebouw – orkest hier vanmiddag aanwezig zijn en gemusiceerd hebben – ik heb het al laten merken – heeft mij meer getroffen dan ik in woorden kan uiten. Ik ben er ontzettend dankbaar voor. Ook dankbaar ben ik voor het feit dat een aantal van die musici voortdurend contact met mij hebben gehouden in deze jaren, die ik in een stil moment – maar zonder enig zelfbeklag – wel eens de jaren van ballingschap noem. Het is heel gek om zo prijsgekroond door het leven te gaan – want er is de laatste tijd een enorme prijzenregen op mij neergedaald, waarvan het eredoctoraat in Amsterdam en de Erasmusprijs de twee toppers zijn – en daarbij zo weinig op te treden in eigen land. Die trouw van die musici die contact met mij hebben gehouden – ik heb het zelf ook geprobeerd op een zo discreet mogelijke manier – ook daar ben ik ongelooflijk dankbaar voor. En ik heb het vermoeden dat er door die trouw van jullie toch weer voor in een wat verdere toekomst (maar ach wij leven snel – en die verdere toekomst komt alweer zeer dichtbij) een nieuw contact tot stand is gekomen. Wanneer nu uit dat contact – maar dan op een hele andere basis natuurlijk – weer een band zou kunnen ontstaan dan zou het niet onmogelijk zijn dat ik, wat betreft Koninklijk Concertgebouworkest, weer een zeer gelukkig mens zou kunnen worden. Als Hollander begonnen, Als Nederlander mij in een Europese traditie te hebben ontwikkeld, is het voor mij een grote eer om deze Erasmusprijs te mogen aanvaarden. Ik dank u.