Laudatio

Een befaamde uitspraak van de Amerikaan Henry Ford luidt: “Those who believe they can do something and those who believe they can’t are both right”. Wat hij hiermee wilde uitdrukken is, dat het geloof in eigen zaak beslissend is voor het succes, dat wil zeggen, het zijn de hoop en het geloof die het leven zin geven. Het is het vertrouwen, de hoop en het geloof die de mens tot grootse prestaties brengen en tenslotte tot mens maken. In dit licht zie ik ook uw activiteiten, Monsieur Delors. Het is de hoop, evenals bij Erasmus ingegeven door het verlangen naar een bestendige vrede en afschuw van de oorlog, die ook u gedreven heeft u in te zetten voor de integratie van Europa. Bij Erasmus is het een aanklacht gebleven in zijn Querella pacis, een aanklacht die beschouwd kan worden als de eerste bewuste poging in Europa om aan de machthebbers de verwoestende werking van de oorlog te schilderen. U echter hebt uw hoop en vertrouwen weten te paren aan een zeldzaam pragmatische visie en een bewonderenswaardig doorzettingsvermogen. U hebt laten zien dat een sterke persoonlijkheid in staat is een politieke ontwikkeling in hoge mate te beïnvloeden. In dit opzicht bent u een waardig opvolger van uw landgenoten Robert Schuman en Jean Monnet, de wegbereiders van de Europese integratiegedachte die ik beiden eerder de Erasmusprijs mocht overhandigen. De positieve bijdrage die u leverde aan de Europese samenwerking begon al voordat u in januari 1985 voorzitter werd van de Europese Commissie. Immers als Minister van Financiën en Economie gaf u blijk van een uitgesproken Europese gezindheid, toen u met succes waarschuwde dat Frankrijk met de toenmalige eigenzinnige economische politiek de band met het Europese monetaire systeem op het spel zette. U bent niet alleen een man van grote daadkracht, maar uw slagvaardigheid gaat samen met een fijn gevoel voor het politieke klimaat op grond waarvan u van het juiste momentum gebruik weet te maken. De conferentie te Fontainebleau in 1984 over de landbouwpolitiek bijvoorbeeld greep u aan om een nieuwe impuls te geven aan de Europese samenwerking. U deed echter veel meer. U wist een eigen programma te ontwerpen èn aangenomen te krijgen. De toen reeds tien jaar durende economische stagnatie werd door uw toedoen doorbroken toen u in 1985 een Europees antwoord gaf in de vorm van een plan voor de Europese binnenmarkt. In hetzelfde jaar 1985 verklaarde u voor het Europees Parlement dat de Europese integratie pas een succes zou worden als de voltooiïng van de binnenmarkt zou worden aangevuld met gemeenschappelijke sociale maatregelen, dit alles in combinatie met een monetaire unie. Uw uiteindelijke doel is de totstandkoming van een politieke unie met één buitenlandse en een gezamenlijke defensie- en veiligheidspolitiek. U wist dat dit voorstel u in permanent conflict zou brengen met de toenmalige Britse Premier Thatcher.

Desalniettemin slaagde u erin de regeringsleiders te overtuigen. Op meesterlijke wijze wist u ook na de val van de muur in 1989 gebruik te maken van het juiste moment. U deelde geenszins de scepsis van uw President over het perspectief van de Duitse eenwording, die u zonder clausules aanvaardde. Tevens voorzag u dat de Duitse eenwording veel sneller zou gaan dan de meesten om u heen dachten. Geen wonder dat zelfs een van uw felste politieke tegenstanders, Mevrouw Thatcher, u in haar mémoires ‘one of the cleverest people in European politics’ noemt. De tien jaar waarin u voorzitter was van de Europese Commissie behoren ongetwijfeld tot de meest dynamische van de Europese integratie tot nu toe; terecht wordt u dan ook gezien als de architect van het Europa Zonder Grenzen.

Maar u zou niet de pragmatische realist zijn als u niet inzag hoeveel problemen nog te overwinnen zijn. Uit de door u gegeven interviews blijkt hoezeer u zich ervan bewust bent dat de Europese Gemeenschap meer moet zijn dan louter een organisatie met één munt en één markt. Behalve de uit de praktijk voortkomende eisen van een uniformering van het vennootschapsrecht en fiscale regels zal er ook gedacht moeten worden aan een sociaal en milieubeleid. Wanneer daarbij de Europese Unie te weinig waarde hecht aan de publieke opinie en de identificatie van de burgers met de Europese instellingen, plaatst zij zich buiten het culturele klimaat en het bereik van de bevolking. Wij raken hier overigens aan het probleem van de non-participatie, het algemene euvel van de moderne democratie. Bovendien is in Europa een tendens merkbaar van een terugtredende nationale overheid, waardoor de burger in het aldus ontstane vacuüm het slachtoffer dreigt te worden van enerzijds de steeds sterker opdringende commercie en anderzijds de ongebreidelde technische vooruitgang. Wanneer onze samenleving door genoemde ontwikkelingen te zeer bepaald wordt komt onze democratie, onze vrijheid, kortom onze cultuur in gevaar.

Jean Monnet zou eens gezegd hebben dat, als hij nog eens zou beginnen aan de Europese integratie, hij bij de cultuur zou beginnen. Immers niet de politiek, de economie of de techniek zijn het primaire in de samenleving; zij zijn veeleer het eindproduct van het culturele en het morele klimaat. Niet alleen u maar ook Schuman, Monnet, De Gasperi en Adenauer waren zich wel bewust van de Europese culturele erfenis. “Het grootste probleem van het huidige Europa”, zo schrijft Alain Finkielkraut, “is niet dat het cultureel steriel zou zijn, maar dat het idee zelf van de cultuur, die zo belangrijk is geweest bij het vormgeven van haar identiteit, tegenwoordig verdwijnt of vervaagt”. Vandaar het grote gewicht dat u hechtte aan de gedachtewisselingen die op uw initiatief reeds achtmaal hebben plaatsgevonden op verschillende plaatsen in Europa onder de titel ‘Carrefours européens des sciences et de la culture’. Uw bedoeling is daarbij op grond van een creative uitwisseling te komen tot wederzijdse concessies, onderling begrip, en tenslotte tot een politieke wil die recht doet aan de Europese diversiteit.

Uit uw brede culturele belangstelling komt ook uw interesse voor opvoeding en onderwijs voort, zoals uit uw rapport uit 1996 blijkt. Daar wijst u erop hoe omzichtig wij met onze traditie dienen om te gaan, wanneer u een fabel van La Fontaine als motto aanhaalt: de landman die tegen zijn kinderen zegt: “Hoedt jullie ervoor de erfenis te verkopen die onze ouders ons hebben nagelaten. Daarin is namelijk een schat verborgen.” Terecht schrijft u dat iedere samenleving zijn samenhang ontleent aan een geheel van gemeenschappelijke activiteiten en projecten, maar ook aan gedeelde normen en waarden die bestaan uit evenzovele aspecten van samen willen leven. De opvoeding lijkt een onmisbare troef die het de mensheid mogelijk maakt voort te gaan op de weg naar idealen van vrede, vrijheid en sociale rechtvaardigheid in dienst van een meer harmonieuze ontwikkeling van de menselijke soort – dit zal dus een van de grootste intellectuele en politieke uitdagingen zijn voor de volgende eeuw tesamen met de versterking van persoonlijke verantwoordelijkheid bij de verwezenlijking van een gemeenschappelijke bestemming. Is het niet alsof wij Erasmus horen spreken? Nu universiteiten dreigen te veranderen in verschaffers van hogere, veelal op de praktijk gerichte kennis met nauwelijks enige geestelijke, ethische of culturele traditie klemt een en ander des te meer. Elke samenleving heeft bindingen, normen, regels en traditie van node; zonder een minimum aan ethische consensus zal de maatschappij haar cohesie verliezen en uiteenvallen. Het is hoopgevend dat zich meer en meer mensen van de waarheid van deze woorden bewust zijn, al is het op pragmatische gronden. De contouren van een nieuwe ethiek, waarbij de nadruk ligt op maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel en respect, meen ik op de drempel van de nieuwe eeuw in Europa te ontwaren.

Ik ben mij er van bewust dat politici slechts een kader kunnen scheppen en omstandigheden kunnen trachten te creëren waarin wij een menswaardig leven kunnen leiden en waarin bepaalde vrijheden gegarandeerd zijn. De invulling van dat kader zullen wij allen zelf moeten doen. Idealen van eenheid komen wij in het Europese verleden meerdere malen tegen. Ik denk aan de middeleeuwse christenheid, aan de Verlichting en de Romantiek. Pogingen tot realisering vonden plaats na de Eerste Wereldoorlog, maar pas na de Tweede Wereldoorlog werden deze pogingen gerealiseerd.

Ik mag hopen dat wij, mede dankzij u, in Europa een optimum zullen bereiken tussen een bestendige integratie en een dynamische verscheidenheid. ‘Those who believe they can do something are right’. Waar een wil is is een weg.

Met deze woorden overhandig ik u met onze dank de Erasmusprijs 1997.

De laudatio is in verkorte vorm uitgesproken.