Dankwoord

Majesteit, Koninklijke Hoogheden, Excellenties, dames en heren

De vraag moet gesteld worden: waar komt dat allemaal vandaan? Dat idee van werken aan de banale herinneringen van andere mensen; zullen ze die van mijzelf vervangen? Of mijn dromen? Om de dromen van het innerlijk en het uiterlijk te vinden, het gezichtspunt, het perspectief en het veranderend zicht op het punt, het veranderend perspectief; het veranderende aspect?

Hoe en waarom herinner ik steeds weer – in verschillende lagen, samen met alle betekenissen – en wat is het motief van deze hardnekkige zoektocht naar de ruïnes en overblijfselen van wat de persoonlijke en collectieve amnesie voor ons achterlieten, de brokstukken van het geheugen? Films? Niet altijd. Het ritme, de muziek en de voortdurende waarneming, de analyse van de ruïnes … Ruïnes van een huis, overblijfselen van een leven, en de visie van een phoenix die geen aanspraak maakt op het verlies …; Een Oost- of Midden-Europese sage?

Ik herinner me dat mijn moeder mij, toen ik zes jaar was, erop uit stuurde om ijs te halen, als de bel te horen was van de ijskar op Attila straat, getrokken door dampende paarden. De ijsboer hakte de blokken in mijn emmertje en ik betaalde zo’n twee forint voor die zware lading. In de zomer van 1956 had ik geen idee van de elektrische ijskast, laat staan van de geschiedenis van het openlucht restaurant dat gebouwd was op de verdwenen plek van een verwoest huis …, het huis van Dusi en Jeno, de helden van mijn latere filmserie Private Hungary, wier keurige burgermanswoning daar stond voor de oorlog – het was ongeveer 300 meter ten zuiden van mijn huis. Laat staan dat ik er enige kennis van had dat die hete zomer het Stalinistisch regime smeltende was als het ijs in mijn emmer – als ik niet naar huis gerend was… Dit was de tijd van wijlen mijn leermeester Ferenc Mérei, psycholoog, die na zes jaar binnenlandse ballingschap terug was in de politiek in de hete zomer van 1956. Vanaf 1940 bracht hij jaren door als joodse dwangarbeider. Na de oorlog, hij dacht dat zijn tijd was gekomen, zette hij het nieuwe Hongaarse opvoedingssysteem op en creëerde kinderpsychologie en sociale psychologie. Dit duurde slechts drie jaar …, tot het Sovjet systeem hem aan de kant zette. Logischerwijze werd Mérei na de 1956 revolutie gevangen gezet met duizenden andere revolutionairen. Daar kreeg hij een beroerte; leefde langere tijd letterlijk op water en brood na een gevangenisstaking. Zijn linker zijde was tijdelijk verlamd en hij kon wekenlang niet spreken. Maar hij diagnosticeerde zichzelf, besefte wat hem mankeerde en wat zijn vooruitzichten waren en begon zichzelf te genezen. Als een herboren geest van Graaf Monte Christo ontsnapte hij in creativiteit en geheugenreconstructie.

Hij schreef vier uitstekende boeken op toiletpapier, dat was achtergehouden door andere gevangenen die solidair met hem waren. Het kostte hem drie jaar om boeken te schrijven over groeps ervaring, allusie, emotionele intelligentie, en kennis in dromen, boeken die alle later van fundamenteel belang werden voor de Hongaarse psychologie … Hij verzamelde en analyseerde zijn gevangenisdromen, zo’n 600 in getal, schreef zijn eigen Frans-Duits-Engelse woordenlijst als een zelf-ontworpen geheugentherapie …; en had tijd om zijn medegevangenen te verzorgen en ondersteunen.

Waarom spreek ik hier over zijn leven? Dat is omdat ik van hem geleerd heb om te zien, waar te nemen, te verzamelen, structuur aan te brengen en te verwijderen, scheppen, verbindingen leggen en het analyseren van ideeën, trauma, dromen, banaliteiten, emoties, de groep, en mijn eigen persoon. Gedurende ruim tien jaar heeft hij me geleerd hoe ik met individuele en collectieve emoties moest omgaan, met privé en publieke geschiedenis en de kunsten.

Ik zelf was rebel in veel gelukkiger tijden; begin jaren 1970 van de kunstacademie gegooid, en van alle Hongaarse universiteiten, maar niet in de gevangenis. Door deze afwijkende behandeling kon ik nieuwe wegen gaan en tegelijk Mérei’s ’privé universiteit’ ontdekken bij hem thuis en de ondergrondse avant-garde kunstbewegingen van mijn land.

Vanaf midden jaren 1970 begon ik verdrongen herinneringen te begrijpen, de dubbele tong van een regime, het onderdrukte verborgen verleden, het trauma, de hysterie van de personages – van iemands familie en stam, van een hele natie. Bovendien had ik de steun van mijn gewaardeerde directeur van het Cultureel Onderzoeksinstituut, Iván Vitányi, die hier vandaag ook is. Hij was de redding en de beschermer van een aantal politiek afwijkende onderzoekers en kunstenaars als ik, in die niet altijd zo gemakkelijke tijden. Hij maakte het mogelijk om in de schaduw van het openbare leven het Private Photo and Film Archive op te zetten.

Ik was op een of andere manier voorbestemd om verbindingen te leggen tussen gevonden filmmateriaal, bekraste beelden van de herinnering, mondelinge geschiedenis, en de kunst – Marcel Duchamp’s ‘objet trouvé’ – van het opnieuw contextualiseren, het opnieuw lezen van visies; en later het vinden van tijdoverbruggende structuur door minimale muziek – het vinden van muziek van beelden, dankzij Tibor Szemzö, musicus en schepper, die hier vanmorgen ook aanwezig is. Een verbinding tussen archief, de kunst, de individuele en collectieve psyche; en het verleden als heden. Geschiedenis is tegenwoordige tijd.

Goed, hier zit ik dan met de Faustiaanse Europese verhalen van een amateur filmmaker, en net als filmisch geheugen vechten ze tegen verval, tegen dood, een zoektocht naar eeuwig leven… dit zijn eindeloze geluksmomenten, waarvan filmers doorgaans de banale momenten verzamelen, en ik werd degene die de vragen had, talrijke vragen: waarom, waar? Ik zou willen zien wat er achter het plaatje schuil ging. Mijn manier om de wereld te zien is gegroeid uit vele jaren laboratoriumkunstwerk. Rondkijken zonder tranen in de ogen, zodat je de privé tijd ziet, de privé geschiedenis van mijn tijd.

De motivatie om deze gevonden, onderdrukte, vergeten verhalen te delen met mijn vrienden kwam na zes jaar archeologisch werk, dat bestond uit het verzamelen van de verborgen verhalen, films, van mijn mede-Hongaren.

Maar hoe is het zover gekomen dat ik hier vandaag sta, geëerd met de grote Erasmusprijs? Je hebt een gelukkig ogenblik nodig naast uitdaging, werk en creativiteit. Dat hebben we namelijk nodig, naast een plaats op de wereld, diepe devotie, voorouders, leermeesters, collega’s, discussie, reflectie en vragen stellen.

Dit is mijn versie van dat moment. Een jaar na de val van de Berlijnse muur, in 1989, kwam een man van weinig woorden, Albert Wulffers, naar Hongarije en in de onafhankelijke Béla Balázs Filmstudio selecteerde hij onder andere ook mijn werk voor het destijds vermaarde World Wide Video Festival. Dat vond plaats in deze prachtige stad, vlak bij dit prachtige paleis. Ik won toen een prijs die een grote verrassing voor me betekende. Ik vroeg me af hoe het kon zijn dat mijn Hongaarse verhalen leesbaar waren in het buitenland. En daarna heb ik andere vrienden ontmoet met wie ik sindsdien een diepgaande dialoog onderhoud: Cesar Messemaker, Peter Delpeut, Nico de Klerk, en Hans Maarten van den Brink.
Het is mijn geluk geweest dat ik een blijvende relatie heb kunnen opbouwen met uitstekende instellingen als het Nederlands Filmmuseum en de VPRO televisie. Dat maakte het mogelijk om mijn horizon te verbreden tot een ruimer gebied van Europese privé geschiedenissen en daar lessen uit te trekken. Dit is een plek, dit is een land, waar ik een unieke openheid gevonden heb, nieuwsgierigheid en samenwerking. Ik ga deze uitzonderlijke gelegenheid gebruiken om mijn artistieke zoektocht naar geheugen en cultuur via de kunst voort te zetten en te ondersteunen.

Dank je wel, Holland