Laudatio

Dames en heren,

Het is een pijnlijke vorm van intimidatie om de bakens van de geschiedenis van een volk te verwoesten. Tijdens de Balkanoorlogen van de jaren negentig zijn historische monumenten doelwit geweest van opzettelijke vernietiging. De beroemde zestiende-eeuwse brug van Mostar werd verwoest in 1993, en niet alleen om militaire, strategische redenen. Het was een functionele brug, maar ook een trots ikoon van islamitische architectuur en een symbool van islamitische cultuur in de geschiedenis van de Balkan.
Hij is weer opgebouwd in de afgelopen jaren. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog lagen vele steden in Europa in puin. Bij de wederopbouw na de oorlog werden de overgebleven bouwwerken vaak als kenmerken van hun cultuur meegenomen. Als er tenminste iets over was. Warschau bijvoorbeeld werd geheel verwoest door de Duitsers, onder de ogen van het Rode Leger dat aan de andere kant van de rivier afwachtte. Na de oorlog hebben de burgers van Warschau, in een gezamenlijke inspanning hun hoofdstad weer op te bouwen, het gehele oude stadscentrum gereconstrueerd, als een exacte replica van wat het voor de oorlog was. De grote, uit de zesde eeuw daterende Buddha standbeelden in Afghanistan werden door de Taliban regering beschouwd als on-islamitisch en opgeblazen in 2001. De huidige Afghaanse regering en internationale organisaties – die de waarde van die beelden als cultureel erfgoed inzagen – beijveren zich nu voor de wederopbouw.

Ik geef deze voorbeelden om de onvermijdelijkheid te illustreren van wat we met een Engelse term ‘Cultural Memory’ noemen, het thema van de Erasmusprijs dit jaar. Het heeft betrekking op de manier waarop we, zowel in psychologische als praktische zin omgaan met onze geschiedenis, of zo u wilt, met ons cultureel erfgoed. Dit erfgoed omvat gebouwen, standbeelden en monumenten, evenals de gebeurtenissen die zij symboliseren. Monumenten zijn bedoeld om de herinnering op te roepen aan gebeurtenissen die als betekenisvol gevoeld werden. Maar wat betekenisvol en waardevol is voor de ene groep hoeft dat niet te zijn voor de andere. Bovendien verandert onze waarneming van de geschiedenis naar gelang de tijd verstrijkt. Ons cultureel erfgoed is niet een boek met een vastliggende vorm en inhoud. Het is tot op zekere hoogte steeds in beweging. Om die reden is ‘Cultural Memory’ dan ook een slagveld, waar emotie en controverse hoogtij vieren.
De huidige discussies over wat tot de nationale canon behoort spitsen zich toe op de vraag wat we belangrijk genoeg vinden om over te dragen op de volgende generaties. Maar de zaak is ingewikkeld. Wat willen we behouden, voor wie, en tegen welke prijs? Vele beroepsbeoefenaren houden zich met deze vraag bezig. Onderzoekers, kunstenaars, journalisten, activisten, politici en bedrijfsleven. Hun gedachten over welke cultuurmonumenten het waard zijn bewaard te worden stemmen niet noodzakelijkerwijs overeen. Een voorbeeld daarvan is de recente beslissing in Nederland om een groot aantal na-oorlogse architectonische hoogtepunten als cultuurmonumenten te bestemmen, en de gemengde reacties die daarop volgden. Het is goed dat men zich realiseert dat ons cultureel historisch bewustzijn van nature instabiel is, en zich steeds omvormt onder druk en invloeden uit verschillende hoeken. Dat mag dan een ‘ongemakkelijke waarheid’ zijn, maar het is een proces dat op zichzelf aandacht verdient in een wereld waar het ‘Bildungsideal’ passé is en vervangen door een wijdverbreide, snelle vergeetachtigheid.

Gelukkig hebben we musea, bibliotheken en archieven die ons helpen de herinnering levend te houden of weer op te wekken. Datzelfde geldt voor historici, biografen, romanschrijvers en schrijvers van memoires. Allen bereiken ze een breed algemeen publiek en vervullen een gewichtige rol in de overdracht van cultuur en het tot leven brengen van de geschiedenis.
Ook kunstenaars spelen daarin een rol. Er zijn artiesten die op creatieve manier gebruik maken van cultureel erfgoed als materiaal voor oorspronkelijke werken van hedendaagse kunst. Picasso was beïnvloed door Afrikaanse kunst en Van Gogh door Japanse prenten. Een interessante illustratie van artistieke overdracht van cultuur vormt het werk van de beroemde Hongaarse componisten Zoltán Kodály en Béla Bartók. Zij reisden het land door om traditionele volksmelodieën te verzamelen en die op te slaan in een archief. Hun ijver was niet alleen geïnspireerd door historische belangstelling. Zij gebruikten die opnamen voor hun eigen oorspronkelijke composities – muziekstukken die geïnspireerd waren door en geworteld waren in deze traditionele volksmuziek. Maar Kodály en Bartók gaven deze muziek een nieuwe dimensie, die leidde tot muzikale vernieuwing. Tegelijk  stimuleerde hun werk de belangstelling voor de originele volksmelodieën en inspireerde andere musici en muziekstudenten om hun nationale muzikale tradities te bestuderen en te bewaren.
Iets soortgelijks kan men waarnemen bij filmmakers. Er zijn filmers die een documentair oeuvre van grote betekenis hebben gemaakt en daardoor ons begrip van het verleden hebben verdiept. Dames en heren, de Hongaarse filmmaker en media kunstenaar Péter Forgács is zo’n man. Hij componeert films als waren het muziekcomposities  – door het gebruik van gevonden materiaal.

Forgács’ films en installaties zijn uitsluitend gemaakt uit gevonden filmmateriaal, familiefilmpjes uit het archief dat hij zelf heeft opgezet. Dit ‘Private Film and Photo Archive’ in Budapest omvat meer dan 300 uur familiefilms, het resultaat van een langdurige verzamelactiviteit. De meeste van deze films zijn afkomstig uit Hongaarse middenklasse families, die hun privéleven in deze films hebben gedocumenteerd. Zij vormen de rijke bron van Forgács’ werk. Het genre van de familiefilm richt zich bijna uitsluitend op gebeurtenissen in het persoonlijk leven van families. Als zodanig kunnen deze films redelijk saai zijn voor buitenstaanders, zoals de heer Forgács zelf meermaals benadrukt heeft. Maar hij gebruikt deze films als ingrediënten voor een groter verhaal. De verdienste van Forgács is dat hij door een ingenieuze manipulatie van het materiaal bepaalde episodes uit de twintigste eeuw terug tot leven brengt, doorgaans periodes van onderdrukking en totalitair bestuur. Forgács neemt zijn verantwoordelijkheid niet lichtvaardig op. Hij gaat zorgvuldig om met historische feiten en bij het componeren van zijn boodschap maakt hij gebruik van inzichten uit psychologie en filosofie. Hij brengt historische periodes terug door een gemanipuleerd medium, namelijk door cruciale momenten uit de geschiedenis in te voegen in de persoonlijke verhalen van de familiefilms. In die tussenvoegingen zien wij Forgács’ persoonlijke interpretatie en boodschap. Hij grijpt de toeschouwer door een pijnlijk contrast te creëren tussen de gebruikelijke familietafereeltjes en het geweld van die tijd – onderdrukking, deportatie, burgeroorlog, holocaust. Zonder deze behandeling zouden deze filmpjes waarschijnlijk een onbetekenend stoffig leven leiden op zolders of op archiefplanken.
Het is juist deze subtiele ingreep, dikwijls onopgemerkt door de gewone kijker, die de aandacht heeft getrokken van historici en mensen uit de filmwereld. Zij vragen zich af wat Forgács precies doet: wat is het effect van manipulaties zoals inzoomen, slow motion, beeld fixeren, en beelden onderbreken? Wat voor effect heeft de muziek op de toeschouwer, meestal de ‘minimal music’ gecomponeerd door Tibor Szemzö. Tenslotte kan de historicus zich afvragen of datgene wat Forgács doet met de bronnen toelaatbaar is voor een historische reconstructie. Hoe ver kan interpretatie gaan voor het fictie wordt, of melodrama, of in het ergste geval fraude? Zoveel is duidelijk: we hebben hier niet te maken met een regulier soort van documentaire film. Forgács’ films zijn in de eerste plaats geconcipieerd als kunstwerken, niet als opzettelijk historische documentaires die pretenderen een objectieve waarheid te onthullen.

Geachte heer Forgács, u heeft een opmerkelijk oeuvre tot stand gebracht. Wij zien episodes uit de Europese geschiedenis, gerevitaliseerd en gevormd als het ware door uw artistieke verbeelding en vaardigheid. Uw werk brengt periodes tot leven die gemakkelijk vergeten worden; de privélevens worden geplaatst in de stormen van de twintigste-eeuwse geschiedenis. Of dit nu het leven is van de Hongaarse middenklasse onder communistische overheersing, de Spaanse Burgeroorlog of de nazibezetting van Griekenland en Nederland. Uw werk is een genre op zichzelf. Het doet een beroep op ons historisch bewustzijn en zet aan tot nadenken. U bent zich zeer wel bewust van de betrekkelijkheid van zulke historische reconstructies: uw favoriete motto is een citaat van Wittgenstein: al wat we zien, zou ook anders kunnen zijn. 
Het is niet onze opzet geweest een Hongaars staatsburger met de Erasmusprijs te bekronen. Dat is in zekere zin toevallig. (Ik breng met een knipoog naar Wittgenstein in herinnering dat alles dat is ook anders zou kunnen zijn). Maar het is ook een gelukkige en goede zaak. Er bestaat een lange traditie van culturele betrekkingen tussen Hongarije en Nederland. Denk aan de bekende fotografen Ata Kandó en Eva Besnyö. Er zijn ten minste twee migratiestromen geweest van Hongarije naar Nederland. De eerste vond plaats in de jaren 1920, toen een groep kinderen, hoofdzakelijk meisjes, naar Nederland kwam om bij te komen van de oorlog. De tweede golf vond plaats in 1956, toen circa vijfduizend Hongaarse vluchtelingen een onderkomen vonden in Nederland. Onder hen waren mensen die een prominente rol zouden spelen in het culturele leven van ons land. Wij hechten veel belang aan onze culturele betrekkingen met het Hongaarse volk. Mijnheer Forgács, uw werk is bekend in Nederland en uw films zijn vertoond door VPRO Televisie. U heeft vele Nederlandse vrienden en collega’s met wie u heeft samengewerkt. Deze vrienden zijn nu hier om eer te betuigen aan u. U bent een uitzonderlijk kunstenaar. Ik hoop dat deze onderscheiding onze betrekkingen met u en met het Hongaarse culturele leven opnieuw zal bevestigen.