Dankwoord

Ik ben verheugd en bijzonder trots om vandaag als grafisch ontwerper de Erasmusprijs in ontvangst te nemen.
Op de eerste plaats wil ik de onmiddellijke verbazing en vreugde uitspreken die ik voelde toen ik me realiseerde dat deze prijs me werd verleend door een land dat al het meeste, en zeker het beste heeft gedaan voor de grafische vormgeving.
Deze nieuwe discipline, die is voortgekomen uit de verwachtingen en de verschrikkingen van de twintigste eeuw, heeft inderdaad een zeer bijzondere liefdesgeschiedenis met Nederland.

Ik denk vaak aan het schitterende voorbeeld van de Nederlandse Posterijen en de rol van verlichte opdrachtgever die Jean-François Van Rooyen, als directiesecretaris, daar heeft gespeeld. Al in 1920 begreep hij dat deze instelling, ten dienste van de communicatie tussen mensen, naast haar utilitaire functie ook belast was met een buitengewoon culturele taak. Omdat hij zag dat het merendeel van de intermenselijke uitwisselingen, nationaal en internationaal geformaliseerd, via de Post gingen, besloot hij al het materiaal dat ze nodig hadden af te stemmen op een fijnzinnig humanisme, berustend op nieuwe vormen.
De materialen van de post, vaak toevertrouwd aan de meest deskundige kunstenaars, dichters en typografen, zijn de dagelijkse overbrengers geworden van een sociale boodschap en een artistieke vorming.
Later, en in de loop der tijd, heeft de Nederlandse PTT op alle gebieden van ontwerp, van de postzegel, en ook op dat van het werkmateriaal en de balies voor het publiek, een kwaliteitsbeleid weten te ontwikkelen.
Deze impuls is een blijvende les voor me. Dit postbedrijf heeft een culturele bijdrage geleverd die doorslaggevend is. In mijn ogen vormt deze positieve inbreng vandaag de dag nog steeds een concreet, exemplarisch voorbeeld van collectieve verrijking. Hij leert ons ook dat industriële vormgeving zich in de moderne, democratische maatschappij kan ontwikkelen, vooropgesteld dat er op plaatsen en bij activiteiten van het publieke domein gestreefd wordt naar perfectie.
Juist op dit gebied waar individuen uit principe als gelijkgerechtigd worden beschouwd, past het om het voorbeeld te geven van kwaliteit voor iedereen.
De verbreiding van een grafische vormgeving voor het algemeen nut tot onder de sociaal en/of cultureel minst bedeelden, is een van de manieren om de wens uit te dragen tot verdeling en sociale rechtvaardigheid. Ze brengt licht aan in het landschap.
Ik kan het plezier niet weerstaan mijn vriend Gert Dumbar te noemen, de voortreffelijke grafisch vormgever die verantwoordelijk is voor een groot aantal ontwerpen van het publieke domein hier, in Nederland. “Het genie van het Nederlandse design”, zei hij een keer tegen me, “komt voort uit de geografische vlakheid van zijn grondgebied”. Hij gebruikte toen als argument dat de beslissingen met de beslissingsbevoegde organen in alle redelijkheid worden genomen, en dat alles bedacht, ontworpen moet worden, om het sociale leven in een beetje saai, horizontaal, gesimplificeerd landschap tot leven te wekken.
Deze verrassende, scherpzinnige uitspraak is zeker niet onjuist, integendeel, maar hij is naar mijn idee incompleet. Het beeld van de tabula rasa, net als dat van het witte vel papier, klaar voor de schepping, is inspirerend wat betreft het idee dat mensen zich vormen van de rol van designers. Maar het ontrekt iets essentieels aan het oog. Namelijk dat het vlakke Hollandse land niet uit de lucht is komen vallen! Om het op te bouwen en te laten voortbestaan zijn in de loop der tijden miljoenen mensen in de weer geweest: landmeters, ingenieurs, grondwerkers, zeelui, boeren, nachtwakers? Ieder van hen droeg dezelfde noodzaak in zich om solidair te zijn, met het oog op het voortbestaan van allemaal.
En ik ben er zeker van dat deze collectieve opbouw, tegenwoordig niet meer zichtbaar, nog aanwezig is in de structuur van het bewustzijn. En dit is, denk ik, waardoor de moderne praktijk van de industriële vormgeving hier, in uw land, zich heeft kunnen manifesteren als een nieuwe traditie, drager van steedse beschaving en in de beste gevallen van onbaatzuchtigheid.
En dus, omdat u mijn werk als grafisch ontwerper in het publieke domein onderscheidt, verleent uw verworven legitimiteit aan dit oordeel een waarde die het tienvoudige is van mijn inzet. Ze rakelt een feit op uit de geschiedenis van de Franse vormgeving, dat sommigen graag wat langer hadden willen laten sluimeren. Want door mij te eren, eert u op de eerste plaats een schepping die nu weldra veertig jaar geleden tot stand is gekomen. Die ‘schepping-vaan’ werd kort na de studentenopstand van 1968 bedacht, samen met twee vrienden, François Miehe en Gérard Paris-Clavel, eveneens kunststudenten. Hij heeft twintig jaar lang de heldhaftige, spottende naam Grapus gedragen. Dit ontwerpcollectief Grapus, waar Jean-Paul Bachollet en Alex Jordan zich in 1976 bij aansluiten, gaat een politiek plan ontwikkelen. Het streeft ernaar marxistisch te zijn en ontwerpt, tekent, organiseert in de Franse maatschappij grafische tekens om van nut te zijn voor de sociale klassen die in hun verzet, hun strijd om zich te bevrijden en deel te nemen aan de opbouw van een alternatieve democratie, door het kapitalistische systeem worden uitgebuit. Het is een politiek engagement dat ik vandaag de dag beoordeel als buitengewoon cultureel en pedagogisch. Een blik op de maatschappelijke ongelijkheid waardoor talrijke pogingen tot culturele acties zijn ontstaan om die ongelijkheid te bestrijden.
Grapus heeft zich op afstand gehouden van de reclamewereld. Het heeft zijn diensten aangeboden als intermediair tussen de groeperingen van de Communistische Partij in Frankrijk, de verenigingen, de vakbonden, de gemeenteraden, de culturele organisaties en de burgers. Als collectief stond Grapus open voor de wereld. Het heeft verscheidene jaren voor een periode van enkele maanden grafisch ontwerpers uit zeven of acht verschillende landen opgenomen en tal van stagiaires. Jean-Paul Bachollet, die vijftien jaar lang de leiding ervan heeft gevoerd schreef in 1990 in een tekst in de vorm van een balans: “Grapus kiest partij voor een betere wereld. Aan de materiele middelen om zijn taak tot een goed einde te brengen ontbreekt het hem vaak op een pijnlijke manier.”
Na twintig jaar utopie, omgezet in daden en beelden, was het vooral deze moeilijkheid om ons economisch staande te houden, die het breekpunt heeft gevormd van onze verschillende standpunten en onze strategieën. Ik wilde ons avontuur met de instituties voor algemeen belang en onder anderen met die van de Staat voortzetten. Die koers kreeg geen algemene bijval. We moesten uit elkaar gaan, veranderen!

Zestien jaar later, in dit paleis, ben ik op de eerste plaats blij de Stichting Praemiun Erasmianum te bedanken voor het opdracht geven, produceren en laten uitgeven van het boek over mijn werk voor het publieke domein, geschreven door Hugues Boekraad en vormgegeven door de graficus Reynoud Homan. Ik ben verheugd tegen de Stichting en tegen beiden te kunnen zeggen hoe groot mijn waardering is voor de wijze waarop u in dit gezamenlijke werk onderzoek hebt verricht en dingen hebt overwogen, en hoezeer het resultaat de vooruitstrevende ambities van afgelopen maart overtreft.
Ik ben eveneens verheugd bekend te maken dat het geldbedrag dat mij voor de Erasmusprijs zal worden overhandigd, de financiering mogelijk zal maken van een volledig en gedocumenteerd onderzoek over de twintig jaar dat het atelier Grapus werkzaam is geweest. Dit onderzoek is vandaag de dag des te meer noodzakelijk omdat de tijden zijn veranderd. “De hartstocht voor het reële, de hartstocht om tot de waarheid te komen, hier en nu”, zoals de Franse filosoof Alain Badiou het formuleert, die hartstocht die ons bezielde, wordt tegenwoordig vaak wat smalend afgedaan als een ouderwetse ideologie die alleen maar schadelijke effecten heeft gehad. Grapus kan op zijn eigen gebied van het tegendeel getuigen, en is een van de voornaamste bronnen van vernieuwing geweest voor de grafische vormgeving in Frankrijk.
Ik wil de Stichting dus oprecht bedanken voor de gelegenheid die ze me biedt om dit toekomstige werk te realiseren, en voor het plezier dat we erin zullen hebben het van commentaar te voorzien en bekendheid te geven.

Ik keer terug naar 1990. Grapus verdween van het toneel. Mijn organisatievorm als graficus was nog altijd die van ‘het ontwerpcollectief’. In weerwil van de spanningen die deze werkwijze veroorzaakt door de botsing van twee generaties, heb ik deze vorm voorgesteld aan mijn twee jonge, naaste medewerkers uit Nederland, Dirk Behage en Fokke Draaijer. Ik snakte naar de functionele vormgeving die ze hier, in Nederland, hadden geleerd. Ze kwamen naar het zuiden, aangetrokken door het vuur dat ik een tijdje geleden opriep. We hadden net door middel van concours en successievelijk de opdracht gekregen de huisstijl van het Louvre en van de Nationale Parken in Frankrijk te verzorgen.
We hebben er toen voor gekozen onze functie in onze firmanaam duidelijk naar voren te laten komen: Atelier de Création Graphique. De hele maatschappij spreidde toen een overdaad aan tekens en versiersels ten toon waarvan de middelmatigheid vaak alleen maar gerechtvaardigd werd door de hoeveelheid. Verzekerd van onze capaciteiten heb ik samen met mijn twee enthousiaste medewerkers besloten de vechtlust van Grapus te voegen bij de functionele en rationele ontwikkeling van de ‘modernen’ om te proberen, overal waar het ons mogelijk en noodzakelijk leek, een einde te maken aan die potsierlijke opschik van de ontgoochelde maatschappij.
Ik had in die eerste twintig jaar de praktijk verworven van een bruikbare dialectiek tussen militant voorstander van interventie en institutionele en zelfs officiële stellingname die verwacht wordt van het grafische ontwerp.
Deze training had vruchten afgeworpen. Hij had geleidelijk aan vorm gekregen in het contact met een grote diversiteit aan opdrachtgevers: gemeenteraden, diverse hulporganisaties en instellingen voor professionele vorming, de sociale habitat, maar ook vriendschapsverenigingen tussen volken, consumentenbonden, werknemersorganisaties in de meest uiteenlopende sectoren. En verder nog verenigingen voor studenten, ingenieurs, bibliothecarissen, journalisten, sportclubs, theatergezelschappen, filmliga, universiteiten, onafhankelijke radio-omroepen en nog veel meer …
De behoefte aan visuele communicatie in ons land was alleen maar toegenomen. Bij al onze activiteiten, naar het voorbeeld van de opdrachten die we voor het Louvre of de Nationale Parken deden, was het zaak dat het beoogde publiek, maar vooral de leidende figuren – feitelijke voorvechters van deze verschillende activiteiten – gesteund werden in de gedachte dat hun actie een onmiskenbare culturele rijkdom betekende. De tekens die getuigden van hun bestaan moesten het laten zien. Het is duidelijk dat deze rijkdom meestal niets te maken heeft met de rijkdom die het mogelijk maakt de concrete werkelijkheid op te bouwen. Hij is geestelijk en symbolisch, en spruit voort uit het cultureel en burgerlijk bewustzijn. Ons project beoogde deze rijkdom in zijn complexiteit te laten zien door de gemeenschappelijke taal van tekens en beelden. Vanaf deze tweede periode heeft ‘het algemeen belang’ van het grafisch ontwerp in al zijn gesocialiseerde uitingen en niet meer alleen op het terrein van de sociale en politieke strijd, zich duidelijk ontwikkeld tot de belangrijkste inzet van ons werk.
En dat blijft het.

Deze opbloei van activiteiten in het publieke domein had, dertig jaar tevoren, in Frankrijk een duidelijke vitaliteit gekend. Hij werd gedragen door het individuele en militante engagement van tienduizenden personen die snakten naar cultuur en burgerlijke activiteit. Langzaam aan, toen de mediatisering van de massa algemeen werd, zijn al deze gevarieerde activiteiten gedwongen geweest om ieder op eigen niveau hun oorspronkelijke uiting te herzien. Ze hebben zich geleidelijk aan moeten normaliseren en vaak de diepzinnigheid van hun bedoelingen moeten inwisselen voor verplicht vermaak, hierin de regels en gebruiken volgend die door de wetten van de kleine en grote zakenlui werden geformuleerd.
Tegelijkertijd was het vrij toegankelijke, publieke toneel dat traditioneel werd gevormd door de muren van de steden, veranderd in ruimtes met verplichte financiële rentabiliteit. In deze periode is de communicatie-industrie begonnen zogenaamde ‘massaculturele’ producten op te leggen, geschikt om veel geld op te brengen omdat ze rechtstreeks gekoppeld waren aan het consumptiebeleid. Ze houdt zich tot vandaag bezig met het variëren, vermenigvuldigen en verspreiden ervan. Zo ‘monetariseert’ ze de publieke ruimte en leidt tot een algemene verarming van de teksten en beelden. Een snelle blik op ons culturele verleden laat het ons moeiteloos zien.
Ik heb vanzelfsprekend meer tijd nodig dan ik nu zal nemen om het overtuigend aan te tonen. In de vaart van dit discours profiteer ik van het gezag dat deze prijs me verleent om u te vragen me op mijn woord te geloven.
In twintig jaar tijd blijkt het politieke, sociale, culturele netwerk van mijn land – en ik vrees dat het niet het enige is in deze situatie – te zijn overgeheveld naar het omvangrijke gebied van de massamedia. Dit betekent dat de authenticiteit en, uiteindelijk, de waarde van een ontwerp van openbare communicatie, slechts gewaarborgd zal worden door commerciële vrijheid en financiële macht. Niet gehoorzamen aan deze algehele tendens valt tegenwoordig onder verzet tegen de overheersende ideologie: die van de markt. Een ideologie die belichaamd wordt door consensuele waarden die leiden tot burgerlijke passiviteit en waarvan het continue, overal verbreide spektakel alleen in stereotiepe vormen wordt vertoond.

Ik beschouw de commercie niet als een noodzakelijk kwaad. Het is een van de maatschappelijke activiteiten waarvan de verworvenheden, de initiatieven en de intelligentie ruimschoots hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van alle culturen. Maar wat ik niet aanvaard aan dit begin van de eenentwintigste eeuw zijn de opgewekte, totalitaire eisen die ze stelt. En als ik hier het risico loop dat ik u kregelig voorkom – bij dit dankwoord dat enkel blijk had moeten geven van mijn vreugde -, dan is dit omdat de situatie die ik net kort heb beschreven zich iedere dag verder uitbreidt.
Net als de ecologische achteruitgang, is de schade die teweeg wordt gebracht door de handelsstrategieën op het gebied van communicatie, wereldomvattend. Deze twee dreigingen gaan samen. Ze stellen de onmiddellijke toekomst van ons leven als mens op de planeet en in de maatschappij aan de orde. Ze roepen op tot een diepgaande heroverweging van de waarden waarop onze praktijken zijn gebaseerd. In dit geval, het mediatiseren van de massacommunicatie. Opdrachtgevers en grafisch ontwerpers zijn de twee voornaamste protagonisten van de communicatie in het publieke domein. Omdat ze gezamenlijk de sociale, visuele merktekens scheppen, moeten ze worden geïnformeerd en op hun verantwoordelijkheden gewezen. Meestal neemt de opdrachtgever het initiatief, door aan een groep mensen een problematiek van gemeenschappelijk belang te willen doorgeven. In het contract waarmee hij aan de opdrachtgever gebonden is, neemt de grafisch ontwerper de verantwoordelijkheid om de betekenis van deze problematiek over te brengen. Deze overdracht ontstaat uit een weefsel van beelden en woorden die het materiaal zijn voor de potentiële uitwisseling van kennis, sensibiliteit en emoties.
De actie om iets over te brengen is dus van nature riskant. Het is een onderzoeksactie. Een open onderzoek, niet alleen over de grafische vorm, maar ook over de strekking van de boodschap die er een culturele dimensie aan verleent. Ze kan niet beschouwd worden als vooraf bepaald door een resultaat dat van tevoren bekend zou zijn. De actie moet juist de aanstoot geven om het publiek wakker te schudden en zijn vermogen tot kijken en oordelen de grootste vrijheid bieden. Alleen op die voorwaarde zal communicatie niet puur als instrument worden gebruikt en in feite worden omgezet in een propagandamiddel. Omdat het een vertrouwensverklaring is ten opzichte van iedereen, zal ze het merendeel in staat stellen mee te doen aan het algemene debat. Op die manier kan communicatie ernaar streven een ontwikkelingswerktuig te zijn van de democratie, een verrijking van het politieke leven in de diepe zin van het woord. Mijn vriendin en filosofe Marie José-Mondzain drukt het perfect uit in een tekst die twee jaar geleden is geschreven en opgedragen aan grafisch vormgevers: Ik citeer: “In tegenstelling tot de snelle, onmiddellijke verstaanbaarheid van communicatieboodschappen, produceert de grafische vormgever voorwerpen die tijd vragen, geduld eisen, zodat er een onderscheid in vormen ontstaat, een diversiteit van ritmes die ernaar streven door de gedeelde zintuiglijke waarneming de publieke ruimte en tijd te scheppen waarin het woord zijn plaats vindt. Visuele raadsels produceren die een beroep doen op het denken en het woord oproepen, is de enige weg om te zorgen dat de grafiek bijdraagt in de vorming van een sociale communicatieruimte. Niet een wereld waarin we ‘alle-daags’ zijn, maar een wereld waarin discrepantie en uitwisseling zich ontplooien in de veelheid van verschillen en afwijkingen. Een bonte wereld in continue beweging.”
Dit is waarom grafisch vormgevers er niet toe kunnen besluiten slechts ‘aankleders’ van gebeurtenissen of voorschriften te zijn, of die nu cultureel, sociaal of politiek zijn. Alleen door het aangaan van die verantwoordelijkheid en van de vrijheid waaruit ze geboren wordt, kan grafiek streven naar een artistieke dimensie zonder deze echter na te apen. Het mooier voorstellen van de waarden die men hun vraagt te re-presenteren, betekent de burgerlijke geldigheid van de sociale actie aantasten.
Deze ethische en juiste houding was die van de ‘designers’ van de moderniteit. Honderden grafische ontwerpers in onze ontwikkelde maatschappijen ervaren haar ook nu nog als vanzelfsprekend, en vechten om haar te handhaven. Ze kunnen dit alleen in samenwerking met opdrachtgevers die overtuigd zijn van de juistheid en deugdelijkheid van deze strategie van algemeen belang.
Medewerkers, grafici en opdrachtgevers hebben een essentiële taak in de vooruitgang van de democratie. Ze moeten een vrije uitwisseling van gemeenschappelijke waarden mogelijk maken, in de wetenschap dat het proces zelf een onderdeel is van de algemene structuur van deze communicatie. Deze missie kunnen ze alleen vervullen vanuit de verantwoordelijkheid die ze door de scheppingvrijheid hebben verkregen. Aan de moeilijkheid om dit proces te verwezenlijken ontleent de Erasmusprijs, die u mij toekent voor de poging dit te doen, zijn hele maatschappelijke en culturele belang. Hij wordt een uiterst belangrijke en politieke aanmoediging voor al diegenen wier idee van geluk niet alleen verloopt via het verwerven van materiele bezittingen. Hij ontzegt de markt de rol van leidsman van waarden.

Onze nationale staten hebben, in hun respectievelijke geschriften en ondanks hun formele en historische verschillen, een heleboel van deze waarden van het publieke domein gemeen. Dat zijn de waarden van waaruit we onze samenleving en ook onze huidige en toekomstige betrekkingen denken te kunnen opbouwen. Ze betreffen meestal het geheel van regels en oordelen die ons dagelijks leven beheersen. Het respect dat de meerderheid van de burgers deze waarden zal toedragen hangt voor een groot deel af van de vitaliteit en van de risico’s die opdrachtgevers en grafisch ontwerpers samen hebben kunnen nemen om erin te slagen ze over te dragen. Deze prijs opent de weg naar deze hoop. Europa, waar we in ons hart voor het merendeel burgers van zijn, kan politiek alleen tot stand worden gebracht met dat scherpe inzicht van een democratische, publieke communicatie, gerespecteerd want verantwoordelijk.
Er moet nog een hoop gedaan worden.
Dank u.