Laudatio

Door Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje

Wegens ziekte is mijn grootvader Prins Bernhard helaas niet in staat om vandaag zelf zijn toespraak te houden. Ik ben vereerd dat hij mij heeft gevraagd om in zijn plaats te spreken, en als onlangs afgestudeerd historicus doet het me veel genoegen om het woord tot u te kunnen richten, professor McNeill.

Ik herinner mij nog heel goed dat ik (mijn grootvader) als jongen een globe op mijn kamer had. Bij het bekijken van deze bol besefte ik dat het oppervlak van de wereld geen centrum heeft. Toen mij veel later een satellietfoto onder ogen kwam van de aarde, werd ik mij er van bewust dat voor de mensheid een nieuwe periode was aangebroken. De wereld, die ik als kind als globe had gezien, was voor het eerst in zijn totaliteit in het echt te zien. De mens kon nu van buitenaf zijn eigen wereld bekijken. Natuurlijk worden de begrippen wereld en mensheid al heel lang gebruikt; maar hoe anders was de inhoud.

Op de prachtige marmeren vloer van de Burgerzaal in dit Paleis is de toen bekende wereld afgebeeld, zoals u op de afbeeldingen in het programmablad kunt zien. Maar deze wereld werd gezien vanuit Amsterdam, dat toen voor ons het centrum van de wereld was. Dit euro-centrisch wereldbeeld gold niet alleen voor het geografisch perspectief, maar ook voor de geschiedenis. De werkelijke wereldgeschiedenis was echter een braakliggend terrein waar serieuze historici niet naar omkeken. Er loopt een lange lijn van Voltaire’s Essai sur les moeurs, via amateurs als Spengler en H.G. Wells naar een buitenbeentje als Toynbee. U, professor McNeill, bent echter de eerste vakhistoricus geweest die een belangrijk deel van zijn leven gewijd heeft aan de wereldgeschiedenis.

De publicatie van uw magnum opus The Rise of the West, met als ondertitel ‘a history of the human community’, was een mijlpaal in het begrip van het verleden als geheel. Uw centrale these is dat het contact tussen de verschillende beschavingen de drijfveer is achter de wereldgeschiedenis. Geschiedenis is aldus het resultaat van de wisselwerking van beschavingen. Zodra beschavingen met elkaar in aanraking komen via handel, oorlog of ontdekkingsreizen worden uitheemse cultuurelementen van de ander in de eigen cultuur opgenomen – soms tegen wil en dank, maar in ieder geval treedt er een verandering op. Zo wijst u erop dat het kompas en het buskruit – in het Oosten ontwikkeld en via lange lijnen in het Westen terechtgekomen en daar geperfectioneerd – vervolgens een essentiële rol zijn gaan spelen in de hegemonie die Europa over de wereld vestigde. Een ander mooi voorbeeld is in het Oosten de opbouw van de Japanse marine in het begin van deze eeuw, naar voorbeeld van de Engelse marine. Zo zijn er honderden voorbeelden te vinden. Een en ander sluit aan bij uw fascinerende boek The Pursuit of Power over de rol van oorlog en bewapening in de geschiedenis. Ik begrijp dat u met dit uitgangspunt voor ogen kans heeft gezien de wereldgeschiedenis op een samenhangende wijze te behandelen. Dat daarbij vooral de begrippen groep en interactie een fundamentele rol spelen komt mede door uw grote belangstelling voor en kennis van de antropologie en de sociale wetenschappen. In uw boeiende boek Plagues and Peoples plaatst u de invloed van microparasieten op de mens in een wereldhistorisch perspectief. Uit dit boek kunnen wij leren hoe enorm groot de invloed is geweest en nog is van zeer kleine ziekteverwekkers.

Als historicus bent u zich ervan bewust dat u genoodzaakt bent het historisch beeld te vereenvoudigen. Zonder vereenvoudiging zouden wij nooit enig begrip kunnen creëren. Dit betekent dat geen enkele theorie de werkelijkheid in al haar volheid kan weergeven. Wil dit zeggen, vraag ik mij af, dat wij zover moeten gaan om met Max Weber te stellen dat de historicus om de werkelijkheid te doorgronden een onwerkelijkheid moet construeren? Ik geloof van niet. Op een bewonderenswaardig heldere wijze zoekt en vindt u immers patronen en structurerende principes. Toynbee ging uit van de ‘poëzie’, of de filosofisch-theologische vraag wat het lot van de mensheid is in de hand van God. Anders dan uw illustere voorganger – aan wie u overigens een briljante biografie wijdde – zoekt u naar een begrijpelijke eenheid achter alle verscheidenheid van de menselijke ervaring in de geschiedenis. U richt zich op een meer rationele inductieve analyse en redenering, waarin ook uw pleidooi voor wereldgeschiedenis is vervat. Wij kunnen het ons niet veroorloven de poging om een geloofwaardig beeld van het verleden te krijgen te frustreren. Historici, meent u, moeten niet te zeer de nadruk leggen op detailonderzoek omdat daardoor het zicht op de mondiale structuur wordt belemmerd. Alleen door een theorie van sociale processen te accepteren en op grond daarvan te handelen, kunnen historici verwachten een essentieel criterium te hebben om hun de weg te wijzen in de verwarrende hoeveelheid van feiten die zich aan hen voordoen. Met deze uitspraak legt u minder sterk de nadruk op het belang van bronnenstudie in de geschiedschrijving; uw uitgangspunt ligt veel dichter bij de sociale wetenschappen. Op grond van uw breed historisch perspectief, kennis en realiteitszin bent u tevens iemand die een scherp oog heeft voor de grote problemen waarvoor de mensheid gesteld is. Zo wijst u in uw eigen land op duidelijke tekenen van onrust in de maatschappij en de economie en op het verwaarlozen van demografische gegevens. Met het oog op de wereld als geheel wijst u op het belang van geboortebeperking, multiculturalisme, op de problemen van migratie, de veronachtzaming van het milieu en het gevaar van de immense urbanisatie, die een fundamentele verandering van de menselijke samenleving ten gevolge zal hebben. Een en ander toont mede aan hoe belangrijk de studie der wereldgeschiedenis is als ‘magistra vitae’. In Europa bezit het vak echter nog steeds weinig academische respectabiliteit en wordt het mondiale denken bedreigd door nationalistische tendenzen. Daarnaast vormt het verlammende, extreem relativistische denken, waarin geen consensus meer bestaat over het historisch wetenswaardige, een bedreiging.

Hoewel u zich bewust bent van de zware last van de huidige onzekere situatie, beziet u de wereld optimistisch en meent u dat wij thans leven in een “gouden eeuw van ongeëvenaarde technische, intellectuele, institutionele en wellicht artistieke creativiteit”. “Wat men vol vertrouwen kan zeggen”, schreef u, is dat de geschiedenis van de mensheid tot nu toe een succesverhaal is geweest!”.

Dames en heren, ik moge u uitnodigen met deze gedachte voor ogen onze globe opnieuw te bezien en u te laten inspireren door het werk van Professor McNeill. Immers, “anybody can make history, only a great man can write it”.

Met deze woorden van Oscar Wilde tot besluit overhandig ik u gaarne de Erasmusprijs 1996.