Eric G.M. Jorink

Winnaar Dissertatieprijs 2004

Dissertatie
Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schepping, 1575-1715

Promotoren: Prof. dr K. van Berkel, Mw Prof. dr M.E.H.N. Mout
Voordracht: Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Letteren

Overwegingen van de selectiecommissie

In veel opzichten is deze dissertatie te beschouwen als een aanvulling en ten dele ook een correctie op E.J. Dijksterhuis’ beroemde studie over de mechanisering van het wereldbeeld. Vanuit het heden gezien en ook binnen het kader van de geschiedenis van de natuurwetenschappen is de door Dijksterhuis geschetste ontwikkeling de dominante en enig succesvolle geweest, maar in een eigentijds zeventiende-eeuws perspectief geplaatst ziet de ontwikkeling er toch heel anders uit. De natuur werd gezien als een tweede boek Gods, naast en aanvankelijk ook parallel aan de Bijbel. De bestudering van de natuur had dan ook niet tot doel, althans zeker niet tot aan het midden van de zeventiende eeuw, de natuur zelf beter te leren kennen, maar als het ware nader tot God te komen, en meer inzicht te verwerven in zijn wijsheid en almacht. Geleidelijk aan veranderde dat in een fascinatie voor de natuur zelf als uitdrukking van God’s wil en macht als Schepper. De natuur verwijst niet meer naar de Bijbel, maar naar de orde en regelmaat die wijst op een goddelijke oorsprong. In de interpretatie van Jorink is deze ontwikkeling het gevolg van een verwetenschappelijking van de benadering van de Bijbel in de vorm van exegese, tekstkritisch en historisch onderzoek. De bijbel werd daardoor minder zelf God’s woord alswel het begin van de weg naar de ontdekking van wat God echt heeft gezegd of bedoeld.
Jorink kiest vier gebieden uit de literatuur van de zeventiende eeuw, die mooi laten zien hoe de metafoor van het boek der natuur concreet werd uitgewerkt en in die uitwerking ook van betekenis ging veranderen. De vier gebieden zijn: de kometen, de insecten (‘de wonderen Gods in de minstgeachte schepzelen’), de rariteitenverzamelingen, en de wonderboeken. Op al deze gebieden kan hij op grond van de contemporaine literatuur van de zeventiende eeuw aantonen dat aan het begin van de eeuw de parallellie tussen Bijbel en natuur het thema vormde, terwijl aan het eind van de eeuw de simpele en bijna letterlijke vertaling van natuur in bijbelse termen plaats maakt voor een meer moderne opvatting. De natuur weerspiegelt niet de Bijbel, maar is een boek dat op zichzelf gelezen kan worden.
Dit is een nieuwe visie, die veel volledig vergeten literatuur opnieuw interessant maakt en misschien ook – Jorink suggereert dat ook – kan helpen om de ontwikkeling van de schilderkunst in die tijd in een nieuw en betekenisvol daglicht te plaatsen.